meerder voorwaards. Waaruit volgt dat de troniën der Antijken, gelijk
van Apollo, platter moeten zijn dan die van ons, eri integendeel dat
die van de Afiatifche en Afrikaanfche Volkeren nog platter en van de
Kalmukken, de allerplatte zijn moeten.
§. I V.
De aflland van N G . is yeel grooter in den Kalmuk dan in den N&-
ger, en in deezen grooter, dan in ons, integendeel is N G 'z e e r koit
in alle de Afiatifche Menfchen. De lippen moeten derhalven dikker
en langer zijn, naar proportie, en daaróm de bovenlip allerlangst en
dikst in de Kalmukken, en allerkleinst in de Antijken.
§. v.
Wanneer wij letten op het nederhangen van het aangezigt, dat is
op den aftand van P F o f het punt daar het hoofd op gedragen wordt,
tot aan de onderkaaks linie I L , in den Neger en Kalmuk, Plaat I.
fig. 3 en 4 , o f in den Europeaan H. II. fig. i . W. Van I L blijkt zeer
klaar dat de kaak en km laager fèhieten dan in den Europeaan. D e
knobbel immers, daar het hoofd in draait, PW bij den laatften, is'
in deze lve Knie met de opper* en onderbaaks-tariden G Tab. I. fig. 3.
waaruit volgt cfot de halzen korter zijn m den Kalmuk dain in den Europeaan,
o f Kever dat zij korter zullen fchijnen, om dat de kaak o f kin
* zoo veel laager fèhiet. Hoe nu deze kin laager fcfaiet en teffens de
Èalswerveten kórter, en defchouders wégens de lengte der fleutelbeen-
deren, gelijk in de Orangs en in alle gebogchelde Menfchen, hooger
z ip ,
^ jn , hoe het hoofd meer in de borst zakt en hoe ’er eerder zulke
Menfchen zullen gevonden worden, die Acephali genaamd zijn, en
thans gezegd worden in Gföjane gevonden te worden.
V I .
Vermids nu het groote gat van het agterhoofdsbeen, in alle deeze
'.voorbeelden, niet-even y,errervan deagferhöofdslinie K L afilaaf, en
de Condyli o f knobbels aan- het voorde en zijdelijkfche gedeelte van
dit gat zijn, zoo moet ook het'Center of- draajings^midden-punt van
het hoofd zeer verfchillende zijn. Men moet derhalven N D verge-
lijken met een hefboom} welker Center van beweégbg is in C , hoe
nu N C grooter is , hoe de aangezigten meer voorover zullen vallen
en de hals korter fchijnen. -
In den Kalmuk is N C r C D ia i : 5 :: 2 : 1.
In den^ Neger is N C : C D 7Ï- 15 : i j .
In ‘den,-Europeaan . 7* 1 : 1 .
In de Antijken , 7 ’ ;: . j
D e
‘ 0 0 In den Chinees is de lengte van het hoofdof N D : E F deszelfs höoite ’ • r- 7
dus' N'D s E F .
i D 4 = 3* De lijn EF valt door het nMddenv^t#derfenohMs.va® héï
»gehoofd,, zoo dat N W,gelijkjs aan WD.
NB. Schoon alfc de letters bij de afbeelding van'dit bekkeneel hetwelk niet in>
Plaat'is gebragt, öp eene gelijke manier als iir de koppen op- de I en II tab', zijn.
gezet, moet men in acht neemen, dat hier NC de aflland van- N’ tot -het oorgat Ö
aanduidt en NW die vanC tot het midden der agterhoofüs knobbels» .
f. M. D Aubenton Mem. fur les differences ie les Jhualion du grand treu QcetyieaM
_ F 3 , dam