ven van den neus, kan ’er mede van afhangen. Ik zal alleen bij deze
gelegenheid aanmerken, dat nien niet veel Haat moet maaken op de
afbeeldingen van verfchillende Volken, in de Reizen van Capt. Coók;
de Tekenaar o f Schilder. Webben heeft ’er meest al te veel manier in
gebragt, gelijk in de Vrouwen van Otaheite, Tab. 29, 28 en 27. Echter
fchijnt hij de kleine boven-oogleden, in die van Nieuw-Holland,
o f van Diemensland Tab. 6 en 7. wel waargenoomen te hebben. In
de Vrouw van Oonalaska, is hetzelfde gelaat, dezelfde kleine boven
oogleden, als in die van Kamfchatka, eene eigenfchap die de Beiroem-
de Schilder West mij in alle de Engelfchen in Noord-Amerika geboren
deedt opmerken.
Men heeft zich meestal toegelegd om fraaije Mans en' bevallige:
Vrouwe hoofden en wezens te maaken, gelijk men in de jonge Ota-
heitifche Vrouwen ziet , vooral Tab. 29, 28 en 27. welke alle Fran-
fche troniën z ijn. Men heeft integendeel van Dieren, die^niet fraai
uit zich zelve waren, nog grooter monfters gemaakt, gelijk op de 52
Tafel gezien kan worden.
S V.
Wat het voedzel alleen doen kan, zien wij bij de Dieren, :in Paarden,
Koeijen, Schaapen, zelfs in ons Land, daar de lu.chtftreek niet
merkelijk verfehilt. Eene fchraale o f vette weide, verandert het geheel
geitel, horens, en wol der Dieren.
Dan door voedzel moeten wij niet alleen het eeten, maar het drinken,
en de eigenaartige lucht verflaan. Doch, hoe dit gefchiedt, en
waarom de bovenkaak der Negers uitgroeit, bij de Kalmukkende jukbeen*
beenderen, en waarom de ooghoHen bij de Chinëefen, |en* MölUkfche
inwoonders minder hoog en fchuins ftaan, enz. konnen wij v o o r& t
ker niet uitleggen, en. flegts^dob^ nauwkeurige opifrerMfng^gewaar I
wordepp’t gene al is,.dat wij inde Natuurkunde doen konnén. Eucht-
ftreek, en voedzel werken waarfchijM$jk-dikwijl$te zamen: evenwél
konnen zij geen,bijzónder-foort .vóórtbrengen^maar-wel eene verandering:
Zwarte, minder. Zwarte, en Blanke Menlchen zijn-geene on-
derfeheidene foorcen, maar veranderingen. Ons'vet is evëheens ge- o
maakt d;et; gekleurde Volken, wjjfzijn dus all'een minder-
%wart.
Het.hpofdhair is lang, recht, in lokken,; ©£ gekroesd, ’t gene waar-
fchijnelijk,meest van het voedzel afhangt: D e M'ührfeflbh'ëiieinr-Drerr- ,
ten hebben, aU^ijóikhair^? dog naa- eenigecj^aren te Amfterdam gediend
fëhebben, gelijk, veelep.do.en, begint het-te krullem. •
§. V I . . ,
1 Zeden en gewoonten.hebben buiten tègenfpraak eétf-Veë) grooten'
invloed op -onze: gedaante! en t^fiaams^geftaite. Eene ecfelë opvoe-
ding, verfraait;zelfs de gedaante der .Menfchen,* men* ziet W dagelijks
ondej^de befchaafde Natiëpi
D e manier van zitten, van liggen, van gaan ; . verfcheidenëi mismaaktheden
van. het lighaam en andere omftandigheden van dien aart, gee- ;>
ven eenen bijzonderen zwaai ;aan bet lighaam. Dit is zoo waar, dat
het aangezigt van een fcheef mensch fchéef worde, dat is, dat het lang-
zaamerhand doorzakt, door* d e drukking© $ Van; dej heisfens| d ie 1 in
dat geval niet egaal gelleund worden. Zoo dat het ééne ooghol laager
, ^ 3 dan