i
t e
pig§
50 ^
§. i i i .
D e Kalmuk heeft eene gansch andere gedaante.
De ho o g te 'IH
O P
M N
O P
M N
X W
10 : 10 32
20 : 24.
24 : 19.
D e onderkaak U V is als 8 o f i<5.
. Het wezen heeft derhalven de gedaante van eene ruit, is fmat en
puntig op den kruin, wordt' breeder in O P en allerbreedst in N M ,
van daar loopt de kaak fchielijk fmal toe tot U V , gelijk reeds door
La Lwbiere is opgemerkt, §. 5. Cap. I. van dit DeeL
D e neusgaten zijn als 2^ dat is E F , en de opening is ’3-; bijhaa,
zoo dat de lellen niet zeer breed zijn konnen, maar de openingen
moeten zeer zigtbaar zijn, gelijk uit de vergelijking van het wezen nijpt
het bekkeneel Tab. I. fig. 4. gezien kan worden.
D e afftand der ooghollen Y Z is als Z , de oögen ftaan dus zeer dfgt
bijeen, digter dan in den Nege r, want de lellen, in beiden gelijk gefield
, zijn zè als 9 , ’t gene. een ze ef groot- verfchii is.
De ooghollen, dat is K L = b , de oogen zijn in vergelijk van IH
o f M N zeer klein, en om dat de ronde fpier altoos;ligt,• oVer het
jukbeen, moet de fpleet langwerpig zijn en voomaamelijk zoo fchij-
nen,' om dat de plooi in den kleinen hoek de fpleet als vergroot, In
den kop. van den Chinees zijn de ooghollen veel breeder dan hoogj
zij hebben dus lange oogen.
De triangel C Z R , (4) dezelfde wijze als in den Neger getrokken,
bevat Z R = 3- dat is, de vier feijtanden en de helft der hoektanden,
de andere helft moet ’er derhalven bij gedaan worden; zoo-wordt de
mond = 4 * o f omtrent 5.
Ver-
Vermids de jukbeenderen zoo merkelijk breeder zijn dan het hoofd,
dat is M N . O P :: 12 : 10. zoo verfchuilen zich de ooren van voren,
even; als in. de Aapen, en voomaamelijk in de 1 fig. van Tab. III
welke eene groote .0 vereenkoomst heeft met den. Kalmuk, zoo in op-
zigte van de naauwte tusfchen de ooghollen, als breedte van kaaken en
platheid van het wezen. |
§. I V.
Het is gantschianders gefield met de evenredigheden van de hé*-
dendaagfche Europeaanen, en wel. inzpnderhoid: met ónzo wezens,
want IH : P O :: 2 9 '2 3 .
P O :: M N
M N : W X : g é f è 17.
| M N UV :: 20 : f3 . É
Ons wezen maakt derhalven een eirond,- het wélk kórter is naar dé
breedte, dan dat der Negeren.
De neusgaten E F gelijk Z ,- even wijd ^Is Y Z . onze. oogen ftaan
derhalven wijder van een, en om dat deooghöllen K L = 3 zijn, konij
n wij Vrij-groote oogen hebben. Evenwel komen de lellen aan den
neus breeder uit te ftaan, dan de tusfohemvijdte der oogehV’“'
De ocèe^JÖjn platter t e g e i * O P wijder
is dan M N * ’t-welk door het gene Omtrent dè-Zwarten en Kalmuk-
ken gezegd is , te klaarer blijkt. j $
De driehoek C Z R langbeenjger zijndo en de afïïand van deii neuS
tot den mond- C G langer • zijnde,.- zoó -Wörlt>de1 mönd- Z R , om dat
E F inden Neger gelijk is aan E F alhier, merkelijk minder,' dat is 3.
De mond Z R is derhalven tót U V :: 6 : 13.
G 2 §. V .
—