~f~ 679. 1849.
’s Ri jks p e n n i n g e n voo r de Teeken s c h o l e n .
Voorzijde: De Kunst, voorgesteld door eene schoone, in Grieksch
gewaad gekleede vrouw. Zij zit bij een met het gekroonde
Nederlandsche wapen versierd altaar, waarop zij met haren
linkerarm leunt, terwijl zij met de uitgestrekte linkerhand een
palmkrans uitreikt.
Nevens haar ligt een omgekeerde hoorn van overvloed, waarop
haar linkerhand rust. Voor hare voeten ligt een palet (waarop
een passer) liggende op een beeldhouwershamer en graveerstift.
Achter het altaar: van d e r k e l l en f .(e c it ).
Keerzijde: Een krans van olijvenloof.
Br. groot 85. (De groote penning.) G., Z. en Br.
*F 680. 1849. A ls boven.
Voorzijde: De Kunst als boven, doch zij omklemt den opgehe-
ven hoorn van overvloed met haren linkerarm, en haar lin-
kervoet rust op een antiek voetbankje. Ook zit zij in een
antieken met het gekroonde Nederlandsche wapen prijkende
stoel. Voor haar staat het kapiteel van een zuil van de co-
rinthische orde (met de acanthus bladeren) waarop een palet,-
penseelen, hamer, passer en rol zijn geplaatst. Onder den
stoel: v d k .(e l l en ).
Keerzijde: Effen.
G., Z. en Br., groot 28. De kleine penning.
680*.
Dezelfde als n°. 680, ook groot 28, doch vernieuwd in 1866.
Deze is herkenbaar aan het missen van het v d k op de voor-
zijde, dus slechts vernieuwd, volgens de aanteekening in den
Gatalogus der prijspenningen, aan ’s Rijks munt te Utrecht voor-
handen (W ill em III, n°. 34).
I
II
1