
HYMENOCHAETE RUBIGINOSA (FR.) LÉV.
Roestkleurige Tepehwam.
PI. 1879.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV, Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk stelsel: Cellulares Mycetes. Ord. Hymenomycetes. Sect. Thelephoreae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. XIX, N°. 1500b.
Het geslacht Hymenochaete onderscheidt zich slechts van Sterium doordien het hymenium voorzien
is van haren of uitstekende zijdeachtige draden.
Soortelijke kenmerken : coriaceo-rigida; pileo effuso-reflexo, subfasciato, velutino, rubiginoso,
dein glabrescente, spadiceo, strato intermedio fulvo-ferrugineo; hymenio ferrugineo, setulis longis
gracilibus 100g p , rubiginosis velutino; sporis cylindraceis, curvatis, 5—6 /» long.
Stijf lederachtig; hoed uitgespreid-teruggebogen, eenigszins ringvormig geteekend, fluweelachtig,
roestkleurig, dan kaal wordend, glanzend bruin, middenlaag geel-roestkleurig; hymenium roestkleurig,
fluweelachtig door 100 = 5 lange, slanke, bruinroode borstelharen; sporen cilindervormig, gebogen,
5—6 lang.
Hym. rübiginosa (Schr.) Lév. in Ann. Sc. nat. 1846 p. 157, Cooke in Grevillea VIII p. 145, Sacc.
Syll. VI. p. 589, Oud. Rév. I. p. 419; St. rubiginosurri Fr. Epic. p. 550, Hym. Eur. p. 641; Berk.
Outl. p. 271; Kickx p. 262: Thelephora Schrad. Spie. p. 185, Syst. Myc. l.p . 436; Fl. Dan. 1.1619
f. 2; Weinm. p. 381; Moug. exs N°. 394, etiam Sowerb. t. 26.
Groeiplaats: Op verdroogd hout van eiken, beuken, kastanje enz. in Europa, Patagonie, Indië,
Sara wak, Rhode-Island der Vereenigde Staten, in Zuid-Carplina, Siërra Nevada, Ohio; op Myrica
cerifera te Gainesville in Florida, op Cuba, Wellington in Australië, Hlawarra en Tasmania.
Nederland: Volgens Oudemans Rév. I. p. 419 bekend uit het Westland en bij Scheveningen, de
Soerensche bosschen, van Goes en Maastricht. De afgebeelde plant danken wij den heer H. A. A.
van der Lek, die haar den 3de“ Maart 1912 verzamelde op het landgoed Duinrel onder Wassenaar.