
^ . ' V - A '..•^'ic2S^;T 7 a I?ï ’
POLYPORDS RUFESCEHS FR.
Bruinroode Gaatjesawam.
Hoogduitsch: Braunrother Porenpilz.
Engelsch: Kufescent Polyporus.
PI. 1895.
Stelsel tan Llnnaeus : Cl. XXIV. Seot. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk stelsel : Cellulares Mycetes. Ord. Hymenomycetes. Sect. Polyporeae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. X, N°. 730.
Soortelijke kenmerken: Carneus: pileo spongioso, molli, inaequali, hirto; stipite brevi, difformi;
poris magnis, sinuosis lacerisque, albo-carneis. Vegetatio prorsus P. Schweinitzii, sed minor, pileo
5—12 cm. lato, mollior, colore tam interno quam eKterno diversus.
Vleezig: hoed sponsachtig, zacht, ongelijk, behaard; steel kort, misvormd; poriën groot, bochtig
en verscheurd, wit-vleeschkieurig. In groei op P. Schweinitzii gelijkend, maar kleiner; hoed 5—12
cm. breed, zachter, zoowel van buiten als van binnen anders gekleurd.
P. rufescens Fr. Syst. Myo. I. p. 351, Hym. Eur. p. 529; Berk. OM. p. 231. Sistotrema rufescms
Pers. ex pgrte: cfr. Mye. Eur. 2. p. 206. Sacc. 71. p. 78. B. biennis Soverb. t. 191.
Groeiplaats: Op grazigen bodem bij oude wilgenstronken in Europa en in de Vereenigde Staten
in Carolina en Pennsylvanië.
Nedebland : Gevonden door de heeren Dr. Meülenhoff en Meulemeester op de buitenplaats
Schellerbelt van Jhr. Greve te Zwollerkerspel, den 12den Aug. 1912. De determinatie is van den
heer H. A. A. van der Lee:, die tevens zoo vriendelijk was te zorgen dat een exemplaar ter
afbeelding in de Flora Batava bestemd werd.