
RUBUS FISSU S LINDI.
Braam, met gespleten bladeren.
Hoogduitsch: Gespaltenblattrige Brombeere.
Engelsch: Slit-leaved bramble.
Bloeit: Juni. 4-.
PI. 1876.
Stelsel van Linnaeus : Cl. XII. Ord. III. Icosandria. Polygynia.
Natuurlijk stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Rosaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. II, N°. 105.
Soortelijke kenmerken : Radix repens prolifera; turiones erecto-arcuati obtusanguli inferne teretes
paree pilosi vel glabriusculi aculeis crebris conformibus rectis e basi vix dilatata subulatis munifci;
folia quinato-digitata vel septenata, petiolo manifeste canaliculato; foliola plicata argute serrata
utrinque viridia supra paree pilosa subtus in nervis pubescentia; foliolum terminale cordato-ovatum
acuminatum, infima sessilia; rami floriferi horizontaliter patentes pauciflori; inflorescentia racemosa
vel subpaniculata, flos terminalis subsessilis; sepala viridia tomentoso-marginata post anthesin patula
vel fructum laxe amplectentia; petala in flore expanso distantia; stamina stylos fere aequantia in
flore expansa; fructps mediocris atrosanguineus. (Focke).
Wortel kruipend met uitloopers; loten rechtop gebogen, stompkantig, benedenwaarts bijna rond
verspreid behaard of bijna kaal, voorzien van talrijke gelijkvormige rechte stekels, die uit een
nauwelijks verbreeden voet elsvormig toeloopen; bladeren handvormig vijf of zevendeelig met een
duidelijk gootvormigen bladsteel; blaadjes gevouwen, scherp gezaagd aan beide zijden groen, van
boven verspreid behaard, van onder op de nerven zachtharig; eindblaadje hart-eivormig, toegespitst;
de onderste blaadjes zittend; bloeitakken horizontaal uitstaand, weinig bloemig; bloeiwijze tros- of
eenigszins pluimvormig, eindbloem bijna zittend; kelkslippen groen, grijsviltig berand, na den bloei
uitstaand of de vrucht wijd omsluitend; bloembladeren bij de bloem van elkaar verwijderd; meeldraden
bijna even groot als de stijlen in de geopende bloem; vruchten middelgroot, purperzwart.
Verklaring van de afbeelding: A. Jonge loot, a. bloem, b. bloemblad, c. stengelstuk, d. stekel
(vergroot), e. blad eener jonge loot, f. topblad (nat. gr ).
Groeiplaats: Boschranden en struikgewas, verspreid door het noordelijke gebied van Midden-
Europa tot aan den Harz., ’t Westerwoud en de Belgische Ardennen; betrekkelijk algemeen in het
Noord-Oosten (Oost-Pruisen).
Nederland: In den Prodromus Ed. II reeds voor verschillende plaatsen van ons land vermeld;
hoofdzakelijk op diluviale gronden. De afgebeelde plant werd welwillend toegezonden door den
heer W. W. Schipper te Winschoten, die haar verzamelde den lOden Juni 1912 te Ellersinghuizen
bij Vlachtwedde.