
CUSCUTA GRONOYII WILLD.
Gronovius’ Warkruid.
Hoogduitsch: Filzkraut von Gronovius.
Engelsch: Gronovius’ Dodder; Love-vine.
Bloeit: Juli—Aug. ©.
PI. 1897.
Stelsel van Linnaeus: Cl. V. Ord. II. Pentandria. Digynia.
N atuurlijk; stelsel: Vaseulares Dicotyledoneae. Ord. Convolvulaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. VIII. N°. 582.
Soorteluke kenmerken: caulibus flavo-aurantiacis, proceris, alte scandentibus, floribus plerumque
breviter pedicellatis, numerosis ad cymas densas congestis; calycis bracteis privati lobis ovatis,
obtusis corollae tubo brevioribus, corolla campanulata, lobis ovatis, obtusis, rotundatis, divaricatis,
tubum longitudine aequantibus, squamis angustis, longitudine tubi vel eo paullo longioribus, dense
ciliatis ad apicem, sparse in faciebus cum processis longis angustis; stylo tenui, ovario breviore
stigmatibus capitatis; capsulis globosis, breviter mucronulatis vel obtusis, corolla decidua et marces-
cente circumdatis vel coronatis.
Stengel oranje-geel,1 slank, hoog klimmend; bloemen gewoonljjk kort gpsteeld, talrijk tot dichte
beschermen vereenigd. Kelk zonder steunblaadjes, met eivormige, stompe lobben, die korter dan de
kroonbuis zijn; bloemkroon klokvormig met eivormige stompe, afgeronde uitstaande slippen, die
bijna evenlang als de kroonbuis zijn; schubben smal, evenlang of langer dan de buis, door lange
smalle uitsteeksels aan den top zeer dicht, langs de oppervlakken spaarzaam gewimperd. Stijlen
slank, korter dan het vruchtbeginsel, stempels knopvormig. Vruchtjes bolvormig, met kort stekel-
puntje of afgerond, omgeven of gekroond door de afvallende verdrogende bloemkroon.
Verklaring der afbeeldingen : o. bloem, van boven gezien, b. Dezelfde van terzijde, c. opengespreide
bloem. d. stamper, e. gedeelte stengel met zuigworteltjes.
Groeiplaats : Op kruiden en lage struiken van Nieuw Schotland tot Manitoba, Florida en Texas.
Zeer veranderlijke plant, die den naam van Wilgendooder heeft gekregen, daar zij in Europa ingevoerd
voornamelijk wilgen bedreigt.
Nederland; Het afgebeelde exemplaar werd mij afgestaan door den Heer J. Th. Henrard te
Gorinchem, die het aldaar den 16dei> Juli 1913 in grienden verzamelde. Volgens Kruidkundig Archief
19 14 ' (niet 1913 zooals op den titel staat) werd de plant reeds in 1912 door gemelden onderzoeker
met den Heer A. W. Kloos aldaar gevonden, terwijl de Heer Kloos gezamenlpk met den
Heer H. 0. Gelok haar ook verzamelde op het eiland de Bol bij Willige Langerak, in de Lek in
een groot aantal exemplaren aldaar voorkomende en volgens den eigenaar dier grienden daar reeds
jarenlang woekerende, zonder dat het gelukt was de parasiet uit te roeien.