
O R O B AN C H E HEDERAE VAUCH. 1851.
OROBANCHE HEDERAE DUBY.
Klimop-Bremraap.
Hoogduitsch: Epheu—Sommerwurz.
Engelsch: Ivy Broomrape.
Bloeit: Juli—September. Q
PI. 1851.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XIY. Ord. II. Didynamia. Angiospermia.
Natuurlijk stelsel : Yasculares Dicotyledoneae. Ord. Orobanchaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. XI, N°. 838.
Soortelijke kenmerken: Scapo subfirme; spica cylindracea, multiflora, plurimum densi-rarius laxi-
flora; calycis segmentis integris v. bidentatis, dentibus saepe filiformibus, plurimum tubo corollae
brevioribus; corolla 10—20 m.M. longa, erecto-patula v. pronus curvata, sub limbo constricta, ochro-
leuca v. flavescens, in labium superum integrum v. plicato-emarginatum rubescens v. lilacea, laciniis
in margine glabro crenato-denticulatis; filamentis 3—4 m.M. alte insertis, infra breviter pilosis supra
glabris, stylo plurimum paree glanduloso-piloso; stigmate luteo v. aurantiaco.
Bloemstengel tamelijk stevig; aar cilinder vormig, veelbloemig, meestal dicht-, zeldzamer ijlbloemig;
kelkslippen onverdeeld of tweetandig, met dikwijls draadvormige tanden, meestal korter dan de
bloemkroonbuis; bloemkroon 10—20 m.M. lang, schuin uitstaande, of naar beneden gebogen, onder
den zoom saamgetrokken, geelwit of geelachtig, naar de bovenlip, die onverdeeld is of gevouwen,
uitgerand, roodachtig of paars, slippen gekarteld-getand op den overigens kalen rand; helmdraden
3 , -4 m.M. hoog ingeplant, naar beneden kort behaard, naar boven kaal; stijl meestal spaarzaam
klierig behaard, stengel geel of oranje.
Verklaring van de afbeelding: a. bloem, vergr., b. meeldraden en stamper, idem.
Groeiplaats : Woekert op Hedera Helix en H. Colchica in Zuid- en Zuidwest-Europa, vooral in
de Rijnprovincie.
Nederland : Als woekerplant nu en dan, vooral in Botanische Tuinen, meestal met aarde, ingevoerd.
Sedert jaren bevond zij zich in den Bot. Tuin te Berlijn, terwijl zij ook in den Leidschen Hortus
reeds vele jaren wordt aangetroffen, ofschoon zij daar niet ieder jaar tot bloei komt. De afgebeelde
plant dank ik aan de vriendelijke zorgen van den Custos F. J. Struykenkamp te Leiden, die haar
den 3 Juli 1911 aldaar verzamelde. Waarschijnlijk in vollen wilden toestand werd de plant verzameld
in 1885 door de heeren Kobus en Goethart op den Sint Pietersberg, alwaar zij in 1893 nog werd aangetroffen
door den heer Hoevenaars, zooals uit het herbarium van den heer E. J. M. de Haas S. J. blijkt.