
SALIX PENTANDRA L
Laurier-wilg.
Hoogduit8ch: Lorbeer Weide.
Engélsch: Laurel Willow.
Bloeit: Mei—Juni. b.
PI. 1856 en 1857.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXII. Ord. II. Dioecia. Diandria.
Natuurlijk stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Salicaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. I, N°. 80.
Soortelijke kenmerken: amentis sat Jonge foliato-pedunculatis, densifloris, obtusis, nu tan te-
patulis, masculis 4—12 andris; squamis ovatis vel obovatis, pallide flavis, obtusis, saltem apice
glabris; staminibus aureis; rachi glabra; capsulis conicis, rostratis, glaberrimis, demum pedicellatis,
pedicello nectarium fere bis superante, stylo brevi, stigmatibus crassiusculis bilobis patulis; foliis
ovato-lanceolatis, acuminatis, dense glanduloso-serratis, glaberrimis, adolescentia glutinosis, lucidis,
subtus pallidioribus et crebre venuloso-reticulatis, mox rigidis, stipulis ovato-oblongis, petiolo supra
glanduligero.
Katjes tamelijk lang met bebladerde bloeistelen, dicbtbloemig, stomp, overhangend, de mannelijke
met 4—12 meeldraden, schubben eivormig of omgekeerd eivormig, licht geel, stomp, alleen aan
den top kaal: meeldraden goudgeel, met kale bloemas, vruchtjes kegelvormig, gesnaveld, zeer glad,
ten laatste gesteeld, waarbij de steel bijna tweemaal langer wordt dan het nectarium; stijl kort,
stempels tamelijk dik tweelobbig uitstaand; bladen eivormig-lancetvormig, toegespitst, dicht klierig
gezaagd, zeer glad, in de jeugd kleverig, glimmend, van onder lichter en dicht netaderig, weldra
stijfwordend; steunblaadjes eivormig-langwerpig; bladsteel van boven klierdragend.
Verklaring yan de afbeeldingen: PI. 1856. a. bloempje, buitenzijde, b. bloempje, binnenzijde,
o, gedeelte van een katje vergroot; aan de linkerzijde: a. bloem met 6 meeldraden en twee honig-
klieren, b. normale bloem met 5 meeldraden, c. bloem met 4 meeldraden.
PI. 1857. a. vrouwelijke bloem, b. onderste deel blad en bladsteel met klieren, c. klein blaadje
onder het katje, d. blad, e. en e \ bladrand, sterk vergroot, f. blad in de nabijheid van een katje.
Groeiplaats: In moerassige weiden en op vochtige boschgronden van midden Europa en Azië
tot het noorden van Skandinavië, en oostelijk tot Kamtschatka.
Nederland: Deze wilg werd reeds sinds lang waargenomen in het oosten van Groningen en
Drenthe; opgaven van andere groeiplaatsen zijn of twijfelachtig of hebben betrekking op aangeplante
boomen. De afgebeelde planten werden mij welwillend ter teekening toegezonden door den heer
W. W. Schipper te Winschoten, die ze verzamelde in Mei 1911 te Weende, gemeente Vlachtwedde
in Groningen.