
CREPIS PULCHRA L
Fraai Streepzaad.
Hoogduitsch: Schöne Grundfeste.
Engelsch: Splendid Hawk’s-beard.
Bloeit: Juni—Aug. ©.
PI. 1918.
Stelsel van Linnaeüs: Cl. XIX. Ord. I. Syngenesia. Polygamia aequalis.
Natuurlijk stelsel: Yasculares Dicotyledoneae. Ord. Compositae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. Y, N°. 864.
Soortelijke kenmerken: Caule gracili inferne pubescente foliato, superne nudo glabro dichotome
et laxe paniculato-corymboso, foliis puberulis interdum glandulosis, radicalibus oblongo-spathulatis
in petiolum attenuatis, dentatis vel runcinato-pinnatifidis rarius subintegris, caulinis sessilibus basi
rotundatis truncatis vel auriculatis sagittatisve oblongis et linearibus dentatis vel integris; ramis
pedunculisque elongatis gracilibus, capitulis parvis cylindraceis, involucri glaberrimi phyllis externis
brevissimis ovatis adpressis internis linearibus fructiferis induratis costa spongioso-incrassata semi-
cylindrica; acheniis linearibus apice vix attenuatis obsolete striatis marginalibus scabriusculis,
interioribus laevibus pappo molli tenuissimo in acheniis praesertim exterioribus fugaci.
Stengel slank, onderaan behaard, bebladerd, bovenaan glad kaal, vorksgewijze en wijd pluim-
tuilvormig; bladeren behaard, nu en dan van klieren voorzien, de wortelstandige langwerpig-
spatelvormig in den bladsteel versmald, getand of schaafswijze vinvormig verdeeld, zeldzamer bijna
gaafrandig; de stengelbladen zittend aan den voet afgerond, afgeknot of geoord, zelfs pijlvormig,
langwerpig en lijnvormig, getand of gaaf; takken en bloemstelen lang en slank; bloemboofdjes
klein, cilindervormig, de buitenste schubben van het zeer kale omwindsel zeer kort, eivormig, aangedrukt,
de binnenste lijnvormig, bij de vruchtrijpheid hardwordend met een halfcilindervormige
sponzig verdikte nerf; vruchtjes lijnvormig, aan den top nauwelijks versmald, onduidelijk gestreept,
de randstandige eenigszins ruw, de binnenste zacht, met een zacht teeder vruchtpluis dat vooral
bij de randvruchten spoedig loslaat.
Yerklaring der afbeeldingen: a. Bloemhoofdje, b. jong hoofdje, c. afzonderlijke bloem, opengesneden,
d. vruchtje.
Groeiplaats: Op bebouwde en onbebouwde gronden, op begroeide en zelfs rotsachtige berg-
heuvels, in geheel Midden- en Zuid-Europa, van Frankrijk en Midden-Duitschland tot de Donaulanden.
Nederland: Gevonden in Juli 1914 op het aanvoerterrein aan de Linge bij Gorinchem door den
Heer J. Th. Henrard, die zoo welwillend was ons een exemplaar ter afbeelding te doen toekomen.