
tweezpig toegespitste topcel; de vertakking is racemeus, door sterke ontwikkeling van onbepaalde
zijtakken op enkeie plaatsen pseudo-dichotoom. Zijknoppen in overeenstemming met het aantal
bladeren of minder in aantal. Bladeren altemeerend naar beide zjjden, geïnsereerd op de rugzijde
van den stengel en dezen meer of minder bedekkend, diep twee-lobbig; lobben ongelijk ontwikkeld
de bovenste boven water, de onderste ondergedoken; op de binnenzijde van de bovenste bevindt
zich een Nostoc-dragende holte., Zjjwortels op de onderzijde van den stengel op de plaats waar de
takken ontspringen, alleen staand of verscheidene tot bundels vereenigd. Voor het meerendeel
tropische en subtropische gewassen, levend in zoet water.
SoBGEHUs I: Macrospora cum tribus corporibus fluctuantibus, filis tenuibus in parte inferiore
episporn, massulis satis omnino glochidiis instructis. Gemmae laterales specie numerosae. axillares foliis minus
Ondergeslacht I; Drie drijflichamen aan de macrospore; fijne draden aan de onderste helft van
het episporium, massulae tamelijk gelijkmatig met glochidien bezet. Zijknoppen schijnbaar azillair minder talrijk als de bladeren.
A zo lla Me t e n (N. Act. n. cur. A. Caes. Leop. XVIII. P. 1 p. 523). Ueber A zolla von Dr E
Stra sbu rger. Jena. 1873.
S oo rtelijke kenmerken : Episporium in parte macrosporae inferiore cum verrucis annulatim
prominentibus, glochidiis massularum non septatis, pilis in lobis foliorum superioribus unicellularibus
basi lata msertis, ramificatione imprimus racemosa.
Episporium aan de onderste macrosporenhelft met ringvormig uitspringende wratten, glochiden
van de massulae met verdeeld, haren op de bovenste bladlobben eencellig met breeden voet geïnsereerd;
vertakking voor verreweg hét grootste gedeelte racemeus.
V e ek la r in g d e r a f b e e ld in g ; o. Roodgekleurd takje, b. groen takje (schaduwvorm), c. achterzijde
takje d. blaadje, c. microsporangium opengeaprongen, f. microspore, g. en h. microsporangien in verschillende grootte.
Gr o e ip l a a t s : Nieuw Granada, Bolivia, Peru, Brazilië, Chüi, Patagonië en Californië. Een var.
rubra, waarbij de glochiden der massulae aan den top gedeeld zijn komt voor in Nieuw-Holland Nieuw Zeeland en Tasmanië.
N e d e r la n d : Het optreden van Azolla in Nederland valt even na 1880. In den Leidschen Hortus
werd gedurende vele jaren A. caroliniana gekweekt in de Victoria-kas. Deze voerde daar een
kwgnend bestaan en was ten slotte geheel verdwenen, waarop de hortulanus op den gewonen weg
door ruil door middel der zaadlijsten in het bezit kwam van nieuwe planten, die hem per brief
uit Bonn werden toegezonden. Deze tierden nu zoo welig, dat zjj in de Victoria-kas alles begonnen
te overwoekeren, waarom gelast werd het grootste gedeelte te verwijderen, welke planten in de
singelgracht zijn terechtgekomen. Weinig vermoedde men dat zij het daar zouden uithouden en
zeker had men met gedacht dat zjj den winter zouden overleven. Niet alleen geschiedde dit wel
maar de verworpenen namen steeds in aantal toe, vulden weldra de geheele singelgracht en breidden
zich van daar met ongekende snelheid over de aangrenzende wateren uit. In 1884 was de Rijn bij
Leiden met een dik tapijt dezer planten bekleed, die zich nu ook reeds tot aangrenzende provinciën
hadden uitgesfrekt. Op welke wijze is echter naast deze soort ook A. filicnloides in ons land
gekomen? waarschijnlijk door balken of hout uit Amerika aangevoerd en misschien wel van uit
Amsterdam of Zaandam. Deze soort werd ook in andere landen, waarschijnlijk op soortgelijke wijze
ingevoerd. Het toeval wilde dat door H eu kels de laatste plant ter onderzoek werd opgezonden
en deze natuurlpk als A. fiilicnloides werd gedetermineerd. Nu deed zich echter de tegenstrijdigheid
voor dat in Sur in gar s zakflora Az. caroliniana als inlandsch was opgenomen, in H eu k els’ Flora deze
plant genegeerd werd en in vele drukken alleen Az. filiculoides vermeld werd. Toch waren beiden
inlandsch, de laatste schijnt echter de eerste meer en meer te verdringen en waarschijnlijk telkens
opnieuw te worden ingevoerd, wat mjj nog onlangs bleek in mijn tegenwoordige woonplaats, waar
bij de houtzaagmolen van de firma Sto ffel de Az. filic. op een gegeven oogenblik werd waargenomen,
waarschijnlijk direct uit Amerika aangevoerd. Hier schijnt de plant echter geen stand te
zullen houden. Bij Leiden kwamen beide soorten nog langen tijd gezamenlijk voor; thans kost het
moeite A. caroliniana daar te vinden en mijn vriend Str u u k en k am p, die de afgebeelde exemplaren
den 21sten Aug. 1918 bij Rijnsburg verzamelde, kon mij toen alleen deze soort verschaffen.