
RUBUS RUDIS WH. ET N.
Ruwe Braam.
Hoogduitsch: Rolie Brombeere.
Engelsch: Rough Bramble.
Bloeit: Juni—Juli. 21-.
PI. 1877.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XII. Ord. III. Icosandria. Polygynia.
N atuurlijs: stelsel: Yasculares Dicotyledoneae. Ord. Rosaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. II, N°. 105.
Soortelijke kenmerken: Turiones e basi arcuata prostrati vel in dumetis scandentes angulati
supeme striato-sulcati vix pilosi glandulosi aciculato-exasperati, aculeis subaequalibus in parte
superiore ad angulos dispositis e basi dilatata corapressa reclinatis instructi; folia ternata et quinato-
pedata, petiolo paree piloso aculeis falcatis armato, stipulis linearibus; foliola omnia petiolulata
inaequaliter grosse serrata supra nitida glabra vel paree pilosa, subtus tomento tenui adpresso
canescentia vel virentia, terminale ovatum ellepticum vel rhombeum longe acuminatum petiolulo
triplo longius. Ramorum floriferorum folia ternata; inflorescentiae amplae effusae ramuli divaricati
infra medium cymoso-partiti cum pedunculis tenuibus elongatis tomentosi glandulosi aculeolatique;
bracteae lanceolatae; inferiores trifidae; flores parvuli, calyces cinereo-tomentelli, sepala pedunculis
duplo vel triplo breviora triangulari-lanceolata in fructü patentia (rarius laxe reflexa); petala
anguste obovato vel spathulata plerumque emarginata parva pallide rosea; stamina stylos parum
superantia in medio anthesi ereoto-patentia; germina glabra, fructus parvi globosi atri nitidi;
putamen parvunr tumidum formae variabilis, oblongum vel semiorbiculare. (Focke.)
Loten uit gebogen voet neerliggend of tusschen struikgewas klimmend, hoekig, naar boven
gestreept-gevoord, nauwelijks behaard, beklierd en ruw bestekeld, voorzien van bijna gelijk lange
stekels, die in het bovenste gedeelte langs de kanten geplaatst zijn en uit een verbreede, samen-
gedrukten voet teruggebogen; bladeren drietallig of voetvormig-vijfdeelig, met spaarzaam behaarde
steel, die met sikkelvormige stekels bewapend is; steunblaadjes lijnvormig; blaadjes allen gesteeld
ongelijk grof gezaagd, van boven glanzend, glad of licht behaard, van onder door een licht aangedrukt
vilt witachtig of groen; eindblaadje eivormig, elliptisch of ruitvormig met lang toegespitsten top,
driemaal langer dan zijn steel. Bladeren der bloeitakken drietallig; takken der groote uitgespreide
bloeiwijze uiteenstaande, beneden het midden eymeus-vertakt evenals de lange dunne bloemdeelen
viltig, klierig en bestekeld; schutblaadjes lancetvormig, de onderste driespletig; bloemen klein, kelk
grijs-viltig, slippen twee- of driemaal korter dan de bloemstelen, driehoekig-lancetvormig bij de
vrucht afstaande (zeldzamer los teruggeslagen); bloembladeren smal omgekeerd ei vormig of spatel-
vormig meestal uitgerand, klein en bleek rosa; meeldraden nauwelijks grooter dan de stijlen, in den
vollen bloei schuin-uitstaande; vruchtbeginsels glad, vruchten klein, bol vormig, glimmend zwart;
steenkern klein, gezwollen verschillend van gedaante, langwerpig of half bolvormig.
Verklaring der afbeelding: a. bloem, vergr., b. kelk, vergr. sterk beklierd, c. jonge bladloot.
Groeiplaats : In het lagere berg- en heuvelland, zeldzamer in de vlakte, in bosschen en tusschen
struikgewas in boschstreken. Yan Flensburg af zuidwaarts, hier en daar in Sleeswijk-Holstein,