
RESEDA ALBA L.
WT*<te Reseda.
Eoogduitsch: Weiszer Wau.
Engelsch: White Mignonette.
Bloeit: Maart—Juni. 0 en 2I-.
PI. 1911.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XI. Ord. III. Do'decandria. Trigynia.
Natuurlijk stelsel: Yasculares Dicotyledoneae. Ord. Resedaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. IV, N°. 308.
Soortelijke kenmerken : Elata glabriuscula vel paree papillosa; floribus magnis pentameris densius-
cule racemosis; petalis calyce duplo longionbus, capsula ellipsoideo-cylindrica.
Hoogopgroeiend, bijna kaal of met verspreide papillen voorzien; bloemen groot, vijfdeelig, in
tamelijk dichte trossen; bloembladen tweemaal langer dan de kelk; vruchtkapsel ellipsoid-cilinder-
vormig.
Verklaring der afbeelding: a. Pas geopende en b. oudere bloem, c. uitgebloeid, d. bloemblad,
e. en f. zaadjes, de laatste vergroot, g. vruchttak.
Groeiplaats: Op bebouwde en onbebouwde plaatsen in Zuid Engeland, West Frankrijk, en de
Middellandsche zeekusten van Europa en Afrika; elders nu en dan verwilderd.
Nederland : Wordt reeds gemeld als gevonden bij Leiderdorp, ’s-Gravenhage en Amsterdam.
De afgebeelde planten werden gevonden te Katwijk Binnen den 3den Oct. 1914 door den Heer
F. J. Struijkenkamp, die zoo vriendelyk was exemplaren voor de Flora Batava aan te bieden.
* *
|j
D
V+
&Q
.