DEZE LOSSE BLADZIJDEN NIET MEDE IN LATEN
BINDEN. MAAR BIJ HET VERSCHIJNEN VAN HET
D ER D E G E D E E L T E DEZE S. V. P. VERNIETIGEN.
M B E N GERUIME T IJD IS ER VERLOOPEN TUSSCHEN HET VERSCHIJNEN
VAN D IT EN VAN HET EERSTE GEDEELTE: MEER DAN TIEN MAAN-
■ B É O d EN VAN DIEN T IJD X 14 MEI 1 9 0 6 -3 0 MA ART 1907 X ZIJN BESTEED
■ S S ? jA A N EEN TWEEDE REIS NAAR BALI EN LOMBOK X MIJN DERDE
■ ■ f i É T O C H T NAAR INSULINDE X . BUNA ZEVEN MAANDEN X 2 4 JULI—17
Febr. X heb ik aan een stuk Bali te voet en te paard doorkrulst, zijn kusten bezocht
per stoomboot, sloep of inlandsche prauw. Op zes verschillende plaatsen ben ik het
eiland van zuid naar noord, of omgekeerd, doorgetrokken en heb daarbij wegen
bewandeld, streken bezocht en bergen beklommen die vôôr mij door geen Europeaan
waren betreden. Ook rondom het elland maakte Ik lange tochten. Van alle ambtenaren
die er mij de vorige maal met zooveel welwillendheid hadden bijgestaan was nog
alleen de heer Schwartz aanwezlg; ook dltmaal had ik weer veel aan dezen te danken,
hoewel ons beider heen en weer trekken mij helaas weinig in zijn gezelschap bracht.
Verder ontmoette Ik er den contrôleur E. Kalff, met wlen Ik reeds gedurende mijn
vorige reis op Lombok had kennls gemaakt, den secretaris H. Craandijk, de contrôleurs
C. E. Sayers, A. M. Sandveld, J. J. Fraser, J. de Haan en den aspirant-contro-
leur S. K. Wieling, die Ik allen veel dank voor hulp of gastvrijheld verschuldlgd ben.
De vorige maal schreef Ik op deze plaats: „Voor het volvoeren van mijn plan”, n.l.
het voleinden van dit werk „heb ik nog hulp noodlg van velen; ik twijfel er echter niet
aan of ook nog van andere zijde zal mij die geworden;” en ik heb mij niet verglst.
H. M. de Konlngin en H. M. de Koningin-Moeder verleenden mij, voor het volbrengen
van mijn tweede reis, een geldelijken steun, en wel door de gewaardeerde bemidde-
ling van de Heeren G. W. W. C. baron van Hoëvell, Prof. Dr. A. W. Nleuwenhuis en
Dr. J. D. E. Schmeltz te Leiden. Z. Ex. de Minister van Koloniën Mr. D. Fock was zoo
welwlllend mij een aanbevellng mede te geven voor Z. Ex. den Gouverneur-Generaal
van Heutsz, welke laatste mij verlof gaf mij bij de Ball-expedltie aan te slulten, terwijl
het Ministerie van Koloniën dit werk steunde door aankoop van een zeker aantal
exempiaren. Verder kende ook de Maatschappij Nederland mij een niet onbelang-
rijken steun toe en wist de heer G. P. Rouffaer van eenige kunstminnaren en belangstellenden
In onze Koloniën nog finantieelen steun voor mij te verwerven. Hem en
den vriendelijken gevers, die misschien wel liever niet genoemd wenschen te worden,
Allen opnoemen die op een of andere wljze hielpen de zware taak een weinig te verliebten,
die ik mij vrljwilllg en blljmoedlg op de schouders had gelegd, dat gaat niet
aan — het zijn er te veel; al die ongenoemden dus hierbij nogmaals mijn dank. Toch
voel Ik mij gedrongen uit die velen nog enkelen te vermelden, en dan noem Ik in de
eerste plaats den bevelhebber van onze zeemacht voor Sanoer, den kapiteln ter zee
J. van den Bosch, de commandanten van de „Mataram” en van het opnemlngsvaartuig
„van Gogh”, Soutendam en L. v. d. Wal, luit, te r zee 1s,e klasse en dan nog J. G. v. d.
Laan, luit, te r zee 2 de klasse, eveneens van de „Van Gogh”. Den heer Lambach,
hoofdagent der Kon. Pakketvaart-Mlj ben Ik dank verschuldlgd voor de gastvrljheid
mij verleend aan boord van de „Both” op de reede van Sanoer. Ook gedurende den
körten tljd dat Ik mij aansloot bij het expedltie leger ondervond ik veel goeds; lk reken
’tm ij tot een aangenamen plicht hier te noemen den kapiteln van de staf S. H. Schut-
stal van Woudenberg, den commandant van het 11de bataillon, majoor J. Brijan en
zijn adjudant J. van Holst Pellekaan, den chef van de intendance, luit-kolonel F. A.
Bresser, den chef van den genee^imdlgen^dienst^majoor J.^B.^vanDeventer en den