tige naga uit die op den vorst toekwam, waardoör deze hevig ontstelde. De priester
redde den koning echter het leven door de slang te dooden, en van dien tijd af moet elke
Ksatrija een slang aan de badd hebben, die dan door een priester gedood moet worden.
Voor het doel van de tocht bereikt was stond de geheele stoet nog een paar maal stil,
tegengehouden door dichte drommen kala’s en boeta’s, doch na een kort gevecht wist de
priester deze kwelgeesten uiteen te jagen. Het was een heele optocht. Voorop een groot
aantal vrouwen met de öfters voor de booze geesten, die als ze niets bekwamen, de
zielen op weg naar den hemel voorzeker erg lästig zouden vallen. Deze offers, bantSn
dagan, bestaan uit allerlei vleeschspijzen, gaar en halfgaar, rijst, vruchten, bloemen en
bladeren en moeten volgens Friederich van vijf verschillende kleuren zijn: wit X de kleur
van Siwa of Mahadewa SC, rood SC Brahma X, geel X Boedha, ook Siwa op Bali X , zwart
of donkerblauw X Wisnoe, ook Kala X en broemboe, gemengd uit deze vier kleuren als
de kleur van den hoogsten Siwa die al de vorige goden in zieh vereenigt. Dan volgen
een groot aantal vrouwen en jonge meisjes met potjes wijwater op ’t hoofd en vrouwelijke
bloedverwanten met de oepatjara, de kostbaarheden die de overledenen gedurende
haar leven gedragen of gebruikt hadden en nu de eigenaressen tot aan de verbrandings-
plaats als het wäre uitgeleide deden. Is het lijk in de wadah dat van een welgesteld man
dan ziet men vaak in de optocht ook diens lievelingspaard, rijk uitgedost, door eenige
mannen geleid en soms door een zoontje of kleinzoontje van den overledene bereden.
Eenige andere mannen en vrouwen droegen de pangoeriaga op een soort zeef voor zieh
uit, welke offers bestemd waren om de ziel
uit Jama’s hei los te koopen. Hier en daar
liepen tusschen de stoet, waarin al spoedig in
’t geheel geen volgorde meer te bekennen
viel, eenige kleine jongens met lange bam-
boe’s, waaraan een bundeltje wit en gekleurd
garen, benevens een ris kbpbngs bevestigd
was. Dit moesten staatsielansen voorsteilen.
Verder was er nog een man met het dooden-
geld, dat onderweg onder het toekijkende volk
werd gestrooid. Natuurlijk ontbrak ook de
gameian niet. Den geheelen weg over werd er
gezongen, voornamelijk door de dragers van
de w adah; ze zongen echter geen treurzangen
maar geliefkoosde episoden uit de Brata-
joeda, de Ramajana of andere aan heel het
volk bekende werken. Nog voor de verbran-
dingsplaats bereikt was wrongen een aantal
jongens en mannen zieh tusschen de dragers
door en klauterden tegen de wadah op. Daar
begonnen zij tot mijn groote verbazing het
fraai versierde toestel te plünderen; terwijl
ze zieh met de eene hand krampachtig aan het
schommelend gevaarte vastklemden, rukten
ze met de andere alles af wat maar los waste
krijgen, de bloemen en vlinders van klatergoud,
de ontelbare spiegeltjes, het snijwerk en zelfs
brokstukken van de met voorstellingen van
gevechten tusschen apen en goden beschil-
derde katoenen bekleeding en wierpen alles
hun mede hollende vrienden toe. Op deplaats
van bestemming aangekomen werden de
dooden uit de nu totaal leeg geplunderde
lijkwagen naar omlaag gebracht en neerge-
legd in twee op een verhooging gereed staande
verbrandingskisten. De wadah zelf werd in
brand gestoken; in een oogwenk Stegen de
vlammen längs de verschillende verdiepingen
omhoog. Luid knallend barstte de bamboe van
het geraamte uiteen en in körten tijd was de
kostbare lijkwagen ineengestort en verteerd.
De kisten waar de lijken nu in lagen hadden
den vorm van een bed met een hoog hoofd-
einde zooals op het sluitstuk op blz. 2 3 0 te
zien is. Ze stonden op een vloer die op palen
rustte; drie treden voerden naar dit platvorm.
Boven de kisten verhief zieh een op vier stijien
rustend dak. In de nabijheid van deze Stellage
stond een soort tafel waarop de vele potjes
met wijwater, in den optocht medegevoerd,
waren neergezet. Dit waren geschenken van verwanten en vrienden,
die dan ook aan elk potje een lontarblad hadden gebonden met hun
naam er op. Nu ving er een ceremonie aan die meer dan een uur
duurde. Elk der gevers en geefsters van de zooeven genoemde potjes
wijwater nam zijn of haar geschenk van de tafel en beklom er de
verhooging mede waarop de kisten stonden, na vooraf eerst de
handen te hebben gewasschen met gewijd water dat een priester
er uit een koperen ketel overgoot en na den mond te hebben
gespoeld, eveneens met wijwater uit een gendi door den zelfden
Met allerlei vreemde, doch uiterst sierlijke gebaren en onder een-
tonig gezang sprenkelde de bloedverwant of vriend het wijwater
in de kisten, wierp er de bloemen in.die in de potjes op het water
dreven en keerde ten slotte het potje boven een der kisten om en
wierp het daarna op den grond aan stukken. En zoo ging het al
maar door tot elk zijn beurt had gehad, waarna de priester de lijken
nog met een groote hoeveelheid wijwater overgoot. S S R Ä S S
Onderwijl hadden eenige mannen met patjols een hoeveelheid klei
gespit en met water uit het längs het terrein vloeiend beekje ver-
mengd en de weeke massa op den vloer onder de kisten uitgespreid.
Nu werd het dak weggenomen en een groote hoeveelheid hout op
de kleiiaag onder de kisten geschoven met bundels gedroogde
klapperbladeren als vuurmakers er tusschen.i ^ a 5 ^ P g fcSi
Een aantal rappe handen namen toen het dak bij de vier stijien
en droegen het de verhooging af; onderwijl werd er petroleum over
het brandhout gegoten en dit aangestoken en weldra Stegen de
vlammen knetterend omhoog en belikten aan alle kanten de lijken
die in de bedden op een dun bamboe vlechtwerk lagen. Door de
kleiiaag die zoo nu en dan met water, dat met bamboekokers werd
aangedragen, begoten werd bleef het houten platform gespaard en
door de dikke kalklaag waarmede de bedden besmeerd waren,
hadden ook deze maar weinig te lijden. AI heel spoedig waren de
lijken door het dünne bamboevlechtwerk op de brandende takken
gevallen; eenige mannen met staken gewapend zorgden dat de
beenderen en vooral de schedels niet uit den vuurgloed rolden. In
een half uur tijds was alles verteerd. Er heerschte een groote
vroolijkheid en zoowel de mannen met de staken als die het water
aandroegen schudden vaak van het lachen om de een of andere
aardigheid, wierpen elkaar de volle lading water over het lijf of
zaten elkaar met de staken achter na. B R Ä Ä S Ä H p Ä S S i
Gedurende het branden had er een eigenaardige vertooning plaats.
Een twaalftal als Soldaten verkleede inlanders in allerzonder lingste
uniformen en gewapend met houten geweren met loopen van blik,
waarin eenige steentjes die bij het aanleggen geschud werden, wat
dan snelvuur moest beduiden, voerden allerlei standen en bewegin-
gen u it Een er van, met een kolossale scheur in zijn broek en
een blauwe bril op zijn neus was aanvoerder en leidde, gewapend
met een enorme sabel, deze uitvoering, terwijl twee mannen met
een klewang, elk gevolgd door een man met een pajoeng tot
afwisseling van de spiegelgevechten, sierlijke, maar vaak ook zeer
onkiesche dansen ten beste gaven. Men vertelde mij dat dit alles
een overblijfsel was uit den tijd van de regeering der vorsten, die
bij de verbranding van verwanten of hooggeplaatste personen
door hun iijfwacht de plechtigheid liefen opluisteren. ^ :
Het vuur was nu uitgebrand en de vertooning afgeloopen; een ieder
keerde huiswaarts. Slechts een paar der naaste verwanten bleven
nog achter om de asch der lijken bijeen te garen en met wat