GRILLIG UITGESLETEN BEDDTNG VAN HET RIVIERTÜE BIJ GIANJAR ]
passeerde ik die brug. In den avond bereikte ik de hoofdplaats Gianjar. Ik bieef
hier slechts enkele dagen en vervolgde toen mijn reis naar Kloenkoeng. Drie
maanden te voren had ik langer in Gianjar verblijf gehouden en vele tochten
gemaakt in de heerlijke bergachtige omgeving, waarvande teekeningen op blz.
8 2 en 184 eenig denkbeeid kunnen geven. De belangrijkste van die tochten was
die naar Pedjeng, naar een tempel, waarin een geheimzinnige bronzen trom,
waarvan ik op de volgende bladzijden een uitvoerige beschrijving zal geven.
Merkwaardig ook was het feest, dat ik toevallig te Gianjar bijwoonde en dat
gegeven werd bij geiegenheid van het vijlen der fanden van eenige aanzienlijke
Gianjareezen. Op een van mijn morgen-wandelingen namelijk in den omtrek
kwam ik bij een woonerf, waarvan de ingang met hooge bontkleurige torens,
vervaardigd van vruchten en allerhande gebak, versierd was. Dit duidde op
een feest, en ik stapte binnen in de hoop iets beiangrijks te zien. Het woonerf
was vol mannen en vrouwen in feestdos en ook de woningen waren met bonle
doeken recht feestelijk versierd. Toen ik naar de aanleiding tot dit alles infor-
meerde bleek dat van eenige leden van de familie, die hier woonde, de fanden
gevijld zouden worden, wat voor de BaliSrs natuuriijk aanleiding is om een
grootsche fuif op touw te zetten. Ik trof er eenige
mij bekende voorname Baliers, zoodat ik dadelijk
werd uitgenoodigd om te blijven; allerlei soorten van
lekkernijen werden mij voorgezet. Het fanden vijlen
was juist aan vijf mannen volbracht en zag ik deze,
op de schouders van anderen, daar ze daarna den
grond niet mögen aanraken, naar hunne woningen bren-
gen. Doch het feest was gelukkig nog niet afgeloo-
pen. Een viertal jonge vrouwen zouden nog onder handen
genomen worden, en werden daartoe naar twee rustbanken
onder een tent staande, geleid. Op 'de rustbanken
lag een naar alle kanten afhangende bonte lap,
daarop een paar matjes, daarop een matras met rolkus-
sen, op welk küssen weer een gekleurd lapje met goud
ornar ient. De dames waren op haar mooist, met kostbare
kleederen, gele kousen tot aan de knieSn, prächtige
gouden ringen aan de vingers en groote knoppen van
het zelfde metaal in de lang uitgerekte oorlellen. Ze
gingen op de matras op den rüg liggen en werden toege-
dekt met een prächtige lap met verguld Ornament en
kregen, bij wijze van zakdoek, een vierkant lapje, even-
eens met ornament in goud, en met een witten rand er
omheen. Hare handen hadden ze op de kleurige deken
te saam gevouwen, zoodat er volop geiegenheid was
deze eens goed te bezien. Het waren werkelijk prächtige,
slank gevormde handjes met lange, spits toeloopende
nagels. Bij het beschouwen van deze laatste viel ’t echter
dadelijk op, dat hoewel de meisjes alles gedaan hadden
om zieh zoo mooi mogelijk te tooien, ze totaal vergeten
hadden hare nagels eens een flinke beurtte geven. 6SS9
In de tent was een soort zoldering van bonte doeken
aangebracht, terwijl om de rustbanken gekleurde gor-
dijnen hingen. Rondom aan hetdak hing een lange smalle
roode lap met versieringen en alle pilaren waren met
doeken omwoeld; het geheel zag er zeer schilderachtig
uit. Een priester trad nader, nam van één van de meisjes
een ring van de vinger, stak dien aan zijn eigen hand en
begon toen te bidden. Na het gebed maakte hij met den
ring, doende alsof hij er mede schreef eenige teekenen
op de tanden, het voorhoofd en de borst van het slacht-
offer, nam daarna een hamer en een beiteltje en deed
alsof hij van de tanden een stukje afsloeg. Ten laatste
nam hij een vijl en deed alsof hij vijlde en ging toen, na
een kort gebed gedaan, en den ring te hebben terug
gegeven, naar de tweede vrouw.SgS^S&Sgggiag^SSS
De eerste vrouw werd nu, na deze symbolische handeling,
onder handen genomen door een man, gewapend met
verschillende kleine vijltjes en slijpsteentjes. Hij begon
met haar een stuk hout van den dadabboom tusschen
de kaken te steken, zoodat ze den mond niet meer sluiten
; EEN WATERUURWERK ]
neergezet. In elk der kommetjes was een verschillend vocht, waarmede nu
achtereenvolgens de mond werd gespoeld, waarna het tandvleesch, waar-
schijnlijk om het bloeden te stelpen, bestreken werd met een roodbruin
mengsel van honig, kurkuma en arak. Dat de tanden, waarvan aldus het gla-
zuur is verwijderd, niet gaan rotten, is zeker wel toe te schrijven aan de
bederfwerende eigenschappen van het sirih-pruimen waaraan zoowel vrouwen
als mannen verslaafd zijn. Dat het niet bekend is waarom aldus de
tanden verminkt worden, en op welke wijze een ieder, die het nalaat, in ’t
hier namaals daarvoor gestraft wordt, heb ik u reeds vroeger verhaald X
op blz. 50, tweede kolom H S22SSS8:
Alvorens van Gianjar afscheid te nemen wil ik nog even meiding maken van
de typische stadsklok, die in een gebouwtje naast het paleis was opgesteld,
In dat gebouwtje hing eenreusachtige tr om, bedoeg, waar op een wachter door
slaan de uren vermeldde. Op Bali wordt een etmaal in tweemaal acht uren
verdeeld, n.l. acht uur duurt er de dag en acht uur de nacht. Ieder Balisch uur
is dus gelijk aan anderhalf van onze uren. Om 6 uur ongeveer, bij ’t opgaan
der zon, vangt de dag aan; om half acht is het 1 uur, enz., tot het als de zon
ondergaat, 8 slaat. Hoe de wachter nu wist hoe laat het was? Wel, heel een-
vöudig. In een bak met water dreef een halve klapperdop met een klein
gaatje er in; in een half uur liep de dop vol en zonk. Dan vischte de wachter
den dop uit het water en zette dien er weder op. Was de dop driemaai vol
geloopen, dan was er ¿6 n uur voorbij en sloeg hij op de trom. Om te ont-
houden welk uur het laatst geslagen was, had hij een rekje naast zieh staan,
waaraan acht latjes hingen, waarvan er telkens, na verloop van een uur, 66n
verschoven werd. Een dergelijk uurwerk is hier nevens afgebeeld. Dit wordt
echter bij hanengevechten gebruikt; de groote trom is hier door een koperen
gong op een houten voetstuk vervangen. Aan het rekje hangen vijf latjes, om
de vijf gedeelten van een gevecht aan te geven. In de groote steenen bak
met water ziet men de klapperdop drijven.^J S jg ^ S S jg P iSgg S Z
Van Gianjar ging ik naar Kloenkoeng. Mijn weg voerde o.a. door de dessa
PSgSsangan, waar op de markt een soort Turksche schommel stond, van
bamboe gemaakt, met vier schuitjes, elk voor twee personen. Even voorbij de
groote dessa Tlikoep werd de grens van Kloenkoeng overschreden en de
dessa Bandjarangkan bereikt. Hier zag ik een zeer mooien tempel, Kentel
Goemi, een van de meest bekende tempels op Bali, welke vroeger aan
Gianjar, maar nu aan Kloengkoeng behoorde. De tempel bevat een gespleten
poort en 66n mooie hoofdpoort met zeer fraaie forsche bekroning, waarop
een groote garoeda. Op het achterplein Staat o. a. een meroe met elf daken,
geflankeerd door twee andere met zeven en vijf daken. Voor de groote meroe
bevindt zieh, door een muurtje omgeven, een groote lingga, en midden op
het plein een soort badgelegenheid. Deze tempel is gebouwd op de piek
waar volgens de overlevering Bali bij het ontstaan het eerst boven zee kwam.
Iets meer oostelijk ligt Todjan, waar het iand toen pas goed stevig begon
te worden X zie pag. 50, eerste kolom X . Door enkele dessa’s, waaronder
Takmoeng met een tempel met een vijvertje er voor, van welke dessa de
naam ons reeds bekend was X door het feest in DjSmbrana bij een familie,
die uit dat zelfde Takmoeng afkomstig was; zie pag. 141 X, werd weldra de
hoofdplaats Kloengkoeng bereikt.!C22S&>S93£25S2&SS%2^5=7SSS34
|n de volgende bladzijden nu echter eerst iets over de reeds boven genoem-
de zeer merkwaardige bronzen trom in den tempel te Pedjeng bij Gianjar.
kon en toog toen, alsof hij een bankwerker was, die het
een of andere machinedeel moest bijwerken, met alle
kracht aan den arbeid. Gedurende de geheele kunstbe-
werking deed geen der vrouwen ook maar de minste
klacht hooren; wel grepen ze zoo nu en dan den arm van
den beul, die echter onverstoord zijn gang bieef gaan.
Eerst werd de voorkantvan de vier snijtanden — alleende
tanden van de bovenkaak worden bewerkt — tot één vlak
geslepen, waar door hetglazuur geheel werd weggenomen
waarna ook de onderkant werd gelijk gevijld. Eén van
de tanden, die wat naar voren was gegroeid, werd
zeker voor de helft weggeslepen. Van de twee middelste
tanden werd met een smal vijltje een stukje afgesneden;
ook de oogtanten werden een weinig bijgewerkt. De
onderkant van de tanden blijft echter niet recht, maar
door het afslijpen van de hoekjes wordt deze een weinig
rond gemaakt, zoodat de geheele rij van zes tanden na
de afwerking als het wäre „geschulpt” is. Nu werden de
afgevijlde vlakken gepolijst, eerst met een zwart daarna
met een heel fijn grijs steentje, Kateng genaamd, welke
steensoort alleen op Oost-Lombok schijnt te vinden te
zijn. Zoo nu en dan werd even gerust en de mond gespoeld
met gewoon water, wat dan in een opengesneden
jongen klapper werd opgevangen. Een spiegeltje werd
dan voor den dag gehaal d en de verfraaiing van het gebit
aan een strenge critiek onderworpen, waarbij de vele
omstaande vrouwen op- en aanmerkingen niet spaarden.
Hier en daar moest op hare aanwijzing nog wat worden
bijgewerkt, totdat ten laatste alles ieders goedkeuring
wegdroeg. Inmiddels had een oude vrouw een schotel met
vijf kommetjes, eenige offers en wierook op de rustbank