hiervan Staat nog een houten tempeltje. Het gewelf van de heele
grot was bedekt met duizende vleermuizen, waarvan de meeste
roerloos hingen; sommige plozen hun vlerken na of fladderden
krijschend rond. Hier en daar lag een licht groene slang op de loer,
het slanke lijf halverwege uit een spieet, de platte kop onbewege-
lijk omhoog geheven. De tempel was keurig onderhouden, alle
gebouwtjes leken wel nieuw; zeker was de heele tempel na de
gebeurtenissen van ’t jaar 1849 geheel vernieuwd. In dat ja a r toch
was er in en om den tempel en in het naburige Koesambö vinnig
gestreden. Na den val van Djagaraga Üi 16 April S en de verovering
van KarangasSm * 20 Mei & zou nog Kloenkoeng getuchtigd
worden. Met dat doel werd de Hollandsche legermacht, die boven-
genoemde overwinningen bevocht, in de baai van Laboean Amoek
üi KarangasSm * aan wal gezet. 2 4 Mei werd längs het strand
naar KoesambS getrokken en eerst den zwaar versterkten tempel
met voorliggende verschansingen na een hardnekkige verdediging
veroverd. Daarna werd de tocht voortgezet en om drie uur was
ook het met volharding verdedigde KoesambS bezet. Dit werd nu
tot legerplaats ingericht. In den nacht echter werden de onzen
door duizende Kloenkoengers besprongen; bij dezen overval werd
de bevelhebber, generaal Michiels, gewond. Den volgenden dag
overleed deze. De troepen trokken op Padang terug, waarna allerlei
onderhandelingen met den Ddwa Agoeng gevoerd werden, die
echter tot niets leidden. 10 Juni werd weer naar KoesambS opge-
rukt, ’s morgens om vier uur reeds. De tempel was nu veel zwaar-
der versterkt en ook de daarachter gelegen bergruggen, doch
op onzen komst was nog niet gerekend en de vesting werd bij
verassing, zoo goed als zonder tegenweer en zonder verliezen
genomen. De weg naar Koesambä lag nu open, en reeds om tien
uur was dit weder in bezit genomen. Den zelfden dag hadden de
vorsten van Badoeng en Tabanan met een paar duizend man Kloenkoeng
bezet en den vorst gedwongen de wapens neder te leggen.
Dit was het einde van de derde B a l i - e x p e d i t i e . iS S Ä S S ^ S S
Längs een anderen weg keerde ik naar de hoofdplaats terug. De
weg voerde door onafzienbare rijstvelden, längs een prächtig aan-
gelegde waterleiding, zoo breed als een Hollandsch kanaal; later
door de dessa’s Sampalan en S a tria .> S S S S 5Ä R Ä S R Ä S 5 3
Den dag daarop werd een bezoek gebracht aan de dessa Boedakö,
ten westen van de hoofdplaats. Daar wonen een twintigtal koper-
gieters, die de ronde koperen doosjes voor sirih-kalk Üi sSlepa,
zie pag. 3 4 m maken, overal op Bali op de markten verkrijgbaar.
Deze doosjes worden eerst van was gemaakt, dan omkleed met
klei, die vermengd is met gestampten verbranden padi-bast. Daarna
wordt de was uitgesmolten en koper ingegoten. D rie van de smeden
van BoedakS verstaan de kunst van het maken van koperen bellen,
kandelaars, wierookvaatwerk, komfoortjes, enz. enz., alle voor-
werpen die door de priesters bij den eeredienst gebruikt worden.
Een der smeden, Nankarang geheeten, heeft het in_ die kunst tot
een groote hoogte gebracht. Hij werkt dan ook uitsluitend voor den
Dewa Agoeng. Na lang praten gelukte het mij een prächtig be-
Todjan en Gelgel doorgereden, waarna een rivier in een enorm
breede steenige bedding Üi de toekad Oenda Üi werd doorwaad.
In Todjan en Gelgel wonen veel pottenbakkers, waarop de Baliers,
om het handwerk dat ze uitoefenen, laag neerzien. Ook de vele
blauwververs die in Kloenkoeng wonen, worden als het uitschot
der maatschappij beschouwd; men beweert n.l. dat deze lieden bij
een vroegere geboorte apen zijn g e w e e s t . T
KoesambÖ werd nu spoedig bereikt. Hier wonen een kleine twintig
smeden die voor heel Bali pinangscharen Üi zie teekening op blz.
3 6 Üi vervaardigen, en daarin groote handigheid bezitten. Om de
van ijzer gemaakte tjakets van Ornament in zilverdraad, waarmede
zij alle versierd zijn, te voorzien, worden deze twee aan twee op
een kluit van een mengsel van damar sSI8, was, tjepoeng en klap-
perolie op een plankje vastgezet #5 zie de teekening hierboven. üi
Het Ornament wordt er dan eerst met een scherp puntig beiteltje
ingeslagen en daarna het zilverdraadje er met een rond stiftje üi ook
op de teekening te zien üi ingeklopt. De breedere versieringen
bestaan uit dünne plaatjes zilver die op een vooraf met een breeder
beiteltje ruw gemaakt plekje worden vastgeslagen. Nadat ik ver-
schillende smeden bezocht, hun werkwijze goed opgenomen en
het inieggen met zilver ook zelf geprobeerd had, vervolgde ik mijn
tocht längs het strand naar den tem p e l.iS ö S a Ä ^ S S Ä Ä S S Ä S i
Deze fraaie tempel, die voor een grot gebouwd is, bestaat uit twee
pleinen, zooals altijd met een gespleten en een overdekte poort.
Op het tweede plein staan behalve een reeks offernissen en goden-
huisjes een m£roe met elf en een m^roe met zeven daken. In den
achterwand van de grot is een toegang tot een tweede grot, die
ongeveer twee vadem hoog en twintig vadem diep is. Aan het einde
werkte bel met helder geluid en een sierlijken keurig afgewerkten kandelaar
van hem te koopen. Dit is de eenige dessa op heel Bali waar dergelijk koper-
werk vervaardigd wordt. Ook trekt men hier het zilverdraad voor de versieringen
op de pinangscharen, die uitsluitend in en bij Koesambë gemaakt worden.
Dien zelfden middag nog trok ik naar Rëndang in Karangasëm. In de eerst
volgende dessa, Akah, had ik veel oponthoud, door dat mijn dragers staakten;
pas na lang onderhandelen en verdubbeling van hun loon waren zij te bewegen
mijn barang weer op te nemen. Toen ging het verder noordwaarts längs een
steeds stijgend siecht pad. Op de grens werd een bergje üi Boekit Djamboel,
1455 voet üi overgetrokken. Op den top, te midden van een groep hooge boomen,
een tempeltje, poera Andakasa. Eenige uren later werd Nongan bereikt,
een verbazend lange dessa aan een prächtigen breeden weg, en tegen den
avond nam ik in Rëndang mijn intrek in de poeri van den poenggawa. Deze
was zelf op reis, doch zijn oudste zoon ontving mij zeer »riendelijk.SS2Sffl8
■ 5 9 I E N ENKEL WOORD NOG OVER HET EINDE VAN HET EENS ZOO
■ S n jirM Ä C H T IG E RIJK VAN KLOENKOENG. TIJDENS DE EXPEDITIE
■ ■ V V A N 1906 WAS HET NIET OPENLIJK IN VERZET GEKOMEN EN
■ 2 ^ £ iW E R D HET DUS NIET TEN ONDER GEBRACHT; DE DEWA-
■ ■ é I a g o e n g b l e e f v o r s t v a n z ij n r i j k . e e n g e d e e l t e v a n
de Hollandsche troepen had toen Kloengkoeng bezocht en er een paar
tochten gemaakt, waarbij geen tegenstand ondervonden werd. Wel koesterde
één van de voornamen des lands, de Tjokorda van Gelgel, het plan de compagnie
aan te vallen, doch de vorst had zijn geheele poeri door een groote menigte
gewapenden laten omringen, zoodat, toen onze troepen door Gelgel trokken,
de vechtlustige Tjokorda zijn paleis niet uit kon. Twee jaar later echter, kort
na de invoering van de opiumregie op heel Bali, kwam Kloenkoeng in verzet.
Het personeel van de opium-verkoopplaats te Gelgel werd door volk van boven-
genoemden Tjokorda, die ons gouvernement nog steeds zeer vijandig gezind
was, vermoord. Als gevolg daarvan rukten de nog in Gianjar en Karangasëm
aanwezige bezettingen op naar Gelgel en vielen dit aan. Na een kort maar hevig
gevecht werd de poeri vermeesterd, maar de T jokorda vluchtte naar de hoofdplaats,
die inmiddels ook zwaar versterkt was Üi 17 April
1908 Üi. Onze macht waste gering üi een twee honderd
man slechts Üi om Kloenkoeng te kunnen aanvallen en
trok op Lebih terug.gSStJa g ’^jg g ’T ^ s asr—' a-S^i
Spoedig kwamen weer de oorlogschepen en vlogen de
granaten weer met zwermen het land in. Gelgel dat van
zee uit te zien was, werd plat geschoten, maar ook
Kloenkoeng had het hard te verantwoorden. Maar ge-
leerd door het bombardement op Den-Pasar, hadden
de Kloenkoengers wel begrepen, dat de scheeps-
kanonnen weer aan ’t woord zouden komen, en daarom
hadden ze in de poeri groote kuilen gegraven en daar-
boven klapperstammen geiegd en een dikke laag klei;
bij het eerste schot kroop de vorst met zijn getrouwen
onder den grond, zoodat er wel veel vernield werd,
maar zoo goed als geen Baliërs buiten gevecht werden
Maar tot een gevecht zou het ook hier niet komen.
2 9 April werd met de inmiddels aangekomen verster-
kingen en nadat de hoofdplaats nog eens duchtig ge-
bombardeerd was, naar Gelgel en daarna naar de poeri
in de hoofdplaats opgerukt. En weer herhaalde zieh de
tragische gebeurtenissen van Den-Pasar en Pamë-
tjoetan; ook de Déwa Agoeng, begrijpende dat het voor-
goed gedaan zou zijn met zijn heerschappij, was tot
een poepoetan besloten. Hij en zijn getrouwen, vele
vrouwen en kinderen lieten zieh door onze kogels door-
boren; ook zijn zoontje, waar ik indertijd kennis mede
maakte, en de Tjokorda van Gelgel kwamen daarbij
om. Of mijn hulpvaardige gastheer,Tjokorda GedéRakë
ook sneuvelde is mij niet bekend. Maar ik vrees het
ergste, want, daar hij de eenige was der rijksgrooten
die ons goed was gezind en met het gouvernement
gaarne in onderhandeling had willen treden, liet de
Déwa Agoeng hem, toen de poeri beschoten werd, daar
gevangen zetten op een gevaarlijk punt. De hoofdplaats
werd zonder tegenweer bezet en daarmede had het rijk
Kloenkoeng opgehouden te bestaan.
Ten gevolge van deze gebeurtenissen en van een daarop
gevolgde militaire excursie door Bangli verzocht
kort daarop de vorst van dat rijk, Déwa Gedé Tangke-
ban, om zijn verhouding tot het gouvernement op de
zelfde wijze te doen regelen als indertijd met Gianjar
en Karangasëm geschied was. Begin October legde
deze vorst daarop als stedehouder van Bangli den eed
van trouw af. Hiermede had het laatste der rijkjes van
Bali zijn onafhankelijkheid verloren; heel het eiland
wordt nu direct door onze ambtenaren of door middel
van stedehouders Üi in Gianjar, Karangasëm en Bangli