■ EN ARTIKEL OVER LIJKVERBRANDING OP BALI ZOU NIET
.yC O M P L E E T ZIJN, ZOO ER GEEN GEWAG IN WERD GEMAAKT
V VAN DE VROEGER BESTAAN HEBBENDE GEWOONTE OM MET
j HET LIJK VAN EEN MAN EEN OF MEER VAN ZIJN VROUWEN
I LEVEND TE VERBRANDEN.
In Boelblbng heeft men reeds meer dan een halve eeuw met deze onmensche-
lijke gewoonte gebroken, terwijl er in den laatsten iijd ook in de rijkjes, door
contrakten met de vorsten, zoo goed als een einde aan was gekomen. Nu
geheel Bali rechtstreeks door onze ambtenaren bestuurd wordt kan men wel
aannemen dat het levend verbranden nooit meer voor zal komen. Wil men
aangaande dit onderwerp iets vernemen zoo staan meerdere bronnen ten
dienste. Reeds dadelijk in het oudste Hollandsche bericht omtrent Bali, lazen
we van „die quade ghewoonte / dat als de mannen overleden zyn / men veel
levendighe vrouwen met haer doode lichamen verbrandt.” HK Zie blz. 9 kolom 1
HK Wel jammer, dat ’t toen onze schepelingen, die toch anders werkelijk voor
geen kleintje vervaard waren, aan moed heeft ontbroken om een verbranding
bij te wonen. De gravure dus, die dat oudste bericht verluchtigt HK gerepro-
duceerd op blz. 9 HK is niet naar het leven genomen, maar een product van de
fantasie van den plaatsnijder.
Een zeer belangrijk en uitvoerig bericht vinden we in een reeds genoemd
verslag van een gezantschap naar Bali in het jaar 1633, waaruit ik hier enkele
aanhalingen laat volgen. „Soo wanneer een van ’s Conincks bloet ofte andere
comen te overlijden, is in Baly van outs gebruijckelijck geweest, dat alle sijne
vrouwen ende slavinnen rontom ende omtrent de dooden loopen, maeckende
groot misbaer met schreijen ende weenen, al fsaemen willende met haer
meester off vrouw sterven, waeruijt des anderen daegs bij den Coninck een
getal derselven bij naemen ende toenaemen werdt geordineert. Wie met den
overleden sullen sterven worden alle daegs des morgens vroegh, ijder op een
carre sittende, met groot geluijt van trommelen ende pijpen, bij haere Goden
buijten de stadt gevoert, daer deselve daegelijcx metgroote devotie aenbidden,
haere voeten met witte doecken bewonden sijnde, alsoo als dan geen aerde
meer mögen betreden, ende dit gecontinueert van den
dagh des overlijdens, tot dat verbrant werden. De ge-
trouwde vrouwen brengen den gestorvene eeten ende
drincken, dat hem opofferen ende daegelijcx ververscht
werdt, soenen mede de drie ä vier eerste daegen de
manlijckheijt van den afgestorvene, maeckende met crij-
ten ende kermen een groot geluijt. De vrouwen die ge-
crist off met den dooden sterven sullen, worden een nacht
ende dach te vooren, met dansen, singen ende speelen,
sonder eenige siaep, met alle melodije onderhouden;
ende omme geen imaginatie off verschrickinge van den
dood te hebben, met eenige drancken halff droncken
ende buijten sinnen gebracht.
Niemant van de voorschreven vrouwen ofte dienstmaeg-
den is gehouden te branden als met sijn eijen vrije wille”
wat heel mooi lijkt, maar dadelijk daarop volgt „dan die
het refuseert, werden in een clooster geset, ende moeten
aidaer, sonder ijmant te mögen sien, haer leven eijndigen,
ende die bevonden werden haer verloopen te hebben,
werden niet alleenlijck gecrist, maar oock voor de hon-
den geworpen ende opgegeten. Met het overlijden van
den grooten Coninck sterven 120, 130 ä 140 vrouwen,
maer geene van die wordt gecrist, maer springen alle,
van de minste tot de meeste, uijt haer eijgen vrije wilie
In de volgende aanhaling leest men van een aantal vrouwen
die v66r het verbranden eerst gekrist werden. „Voor
het lijck wierde mede op Badij’s, van bamboesen toe-
gemaeckt ende overal met bloemen behängen, in goede
ordre met groote triumphe ende spei van frommen ende
gommen voor uijt gedraegen, eerst de slechtste ende
daerna de gequalificeerste van de slavinnen van den afgestorvene,
die omme het lijck in den Hemel te convoij-
eeren, mede g’ordineert waeren, gecrist ende met het
lijck verbrant te worden, hebbende om hären Godtopte
öfteren, ijder voor haer staen een braet verken, rijst ende
andere snuijsterijen. Dewelke ter bestemder plaetse ge-
comen, ende in haeren back geset, als wanneer vijff
manspersoonen ende twee of drie vrouwen, buijten den
back staende, haer alle de bloemen ende cieraet afnae-
men. De gecondemneerden deden ondertusschen haere
offerande, met gevouwen handen, siri ende pinangh
boven haer hooft houdende; anderen hadden een levende
duijff bij de poten ende schoten die in de lucht op, willende
daermede te kennen geven, dat die haere sielen naer
den Hemel opvoerden, andere Meten een kuijcken leven-
dich los loopen. Dit gedaen sijnde, wierden van alle clee-
deren HK houdende alleen een wit cleet voor haere scha-
melheijt HK ontbloot, ende bij vier manspersoonen, aen
de armen ende beenen vastgehounen, ende sonder geblintte
worden,tottwee-
mael met een cris in de
rechter sijde, tusschen
de corte ribben in ende
bij de schouders neder-
waerts aen, naer het hart
gesteecken, ende Meten
deselve als doen moe-
dernaeckt, halff doot,
halff levendich, soetjes
op de buijck nedersin-
cken. Als doen naemen
de naeste vr undenvan de
gecriste slaevinnen off
andere daertoe gehuijrt
sijnde, de doode lichae-
men ende die met wate
r afgewasschen ende
rontsom HK uitgesondert
alleenlijck het hoofd HK
met hout bedeckt hebbende,
verbranden dein
„Een feest in de hoofdplaats van het rijk Gianjar” vindt men een
beschrijving van het verbranden van b^la’s HK b6la is de vrouw die
verbrand zal worden HK, waaraan het volgende is ontleend. Op de
verbrandingsplaats, een groot vierkant plein waarvan de zijden
een 500 voet lang zijn, stond een Vierkante muur, ongeveer vier voet
hoog HK van welken muur ik op mijn laatste reis nog de overblijfselen
zag HK. De door den muur gevormde ruimte was opgevuld met
brandstoffen, die al sedert den vroegenochtend aangestoken waren
en dus een buitengewone hitte voortbrachten. Bij dit vuur stonden
wachters, die er gestadig nieuwe brandstoffen op wierpen. Onmid-
delijk achter den muur was de brug, van welke de b£la’s zouden
neerspringen; deze was een twintig voet hoog, rustend op bamboe-
pilaren en aan beide zijden, en ook van voren, van leuningen voor-
zien. Van achteren voerde een eveneens van bamboe vervaardigde
trap naar de brug. De bamboe-pilaren die aan het vuur grensden,
werden beschermd door natte pisangstammen, die tot boven toe
e6n wand vormden. In het midden op de brug was een bamboe-
huisje, de laatste rustplaats van de b6la’s.5S 53Ä S R S Ä R Ä
Achter het lijk van den vorst HK Tjokorda Dewa Mangis, waarvan
de verbranding op 2 0 December 1847 plaats had HK kwamen vooraf-
gegaan door de gewone offeranden, door gewapenden en muziek,
drie b£la’s, zij hadden ieder een bijzondere bade, maar noch zoo
hoog, noch zoo prächtig als die van den vorst. Sedert den tijd dat
deze vrouwen haar wensch om den echtgenoot in den dood te
volgen, te kennen hebben gegeven, worden zij als reeds gestorven
beschouwd; zij krijgen dagelijks offeranden, gelijk de doode vorst.
Zij worden daarom ook op een doodenbaar uitgedragen en mögen
in ’t geheel den grond niet meer betreden. Op de verbrandingsplaats
aangekomen werden zij tot driemaal het plein rondgevoerd,
altijd met de gewapenden, de muziek en de vrouwen met de offeranden
voorop; daarna werden ze uit de bad6 naar beneden gedragen
en naar het huisje op de brug geleid. Hier bleven zij, totdat de verbranding
van het lijk van den vorst bijna was afgeloopen. In dien
tusschentijd maakten ze herhaaldelijk toilet, kamden het haar en
keken onophoudelijk in een Spiegel; ze waren in het wit gekleed
en hadden de borsten bedekt; het haar Meten ze op het laatst los
neerhangen. Gedurende al den tijd dien zij in het huisje doorbrachten
werden ze door een vrouwelijke priester toegesproken en bemoe-
digd. Verder waren daar nog eenige bloedverwanten, die de laatste
toebereidseien maakten; zij openden de leuning aan de voorzijde,
schoven een losliggende plank, waarvan de b£la’s naar beneden
zouden springen, een weinig over het vuur uit, besmeerden die met
olie en wierpen groote hoeveelheden olie en arak in den vuurgloed.
Toen eindelijk het noodlottige oogenblik was aangebroken, gingen
de slachtoffers met langzame schreden naar het uiteinde van de
plank en brachten de handen, tot drie maal een sembah makend,
Nu werd ieder der b£la’s een kleine duif op het hoofd gezet, waarna
zij zieh met ongebogen lichaam in den vuurgloed nederstortten.
Op het zelfde oogenblik werd door de wachters boven en beneden
het vuur door groote hoeveelheden olie zooveel mogelijk aange-
wakkerd. HK Zie de Balineesche teekening op blz. 43, waar Siti
Soendari in ’t vuur springt en twee helpers er nieuwe stukken hout
op werpen H K. De bij het nederspringen wegvliegende duif is het
symbool van de ten hemel stijgende ziel. Van de drie vrouwen die
zieh bij deze gelegenheid opofferden waren er twee uiterst moedig;
zij sprongen onbevreesd naar beneden, doch de derde scheen een
weinig te weifelen en kwam dan ook niet zoo goed in den vuurgloed
terecht; geen van de drie gaf echter het minste geluid. Droefheid
en schrik was er bij de aanwezige menigte, geschat op veertig
duizend menschen, volstrekt niet te bespeuren.
De laatste verbranding in de afdeeling Boelelfeng was die van een
jong meisje. De vorst aldaar HK Ngoerah Made Karangasgm HK was
verloofd met zijn nichtje, een dochter van den te Dj&mbrana ver-
moorden vorst van Boeifelfeng, Goesti Ged6 Karang. Tijdens deze
verloving vatte het meisje liefde op voor een zekeren Ida Made
Djlantik, wat de vorst ter oore kwam, welke daarop dadelijk den
Ida ter dood deed brengen. Het meisje trok zieh dit zoo aan, dat
zij als gunst verzocht hem in den dood te mögen volgen. Dit werd
eerst geweigerd, doch zij hield zoo lang aan, tot e r eindelijk toe-
stemming werd gegeven, waarop zij zieh levend met haar minnaar
De zelfverbranding van echte vrouwen was veel zeldzamer dan
die van bijwijven, die meest van de laagste käste zijn. De voor-
naamste vrouwen, vooral als zij kinderen hadden en dus in aanzien
waren, hielden het voor zeer dwaas om de genoegens van dit leven
voor een onzekeren toekomst te verwisselen.IT — —