r s t l ANKERPLAATS BIJ TANDJOENG LOEAR * LOMBOK CSSI
TAND JOf
geduwd; de bemanning sprong er in
0 A i l ADAT IK DE NOORDKUST HAD GEZIEN WIL-
i 2 » | D E IK OOK DE ZUIDKUST BEZOEKEN, DAAR
d l l K VERMOEDDE DAT DEZE, EVENALS DE
ZUIDKUST VAN DEN TAFELHOEK OP BALI,
j t l J I S T O U T E TAFEREELEN TE GENIETEN ZOU
geven. Maar de zuidkust te bereiken en vooral de Ekasbaai
in het oosten, die ik op ’t oog had, dat gaat niet zoo gemak-
kelijk. Zuid-Lombok toch is meest een onherbergzaam,
woest heuvelland, zoodat ik besloot er over zee heen te
gaan, en dan den tocht te aanvaarden in straat Alas bij het
havenplaatsje Laboean Hadji. In dit dorp van zeevaarders
en visschers was het niet moeielijk een tweetal prauwen
te vinden en de noodige roeiers of liever pagaaiers, die
ons, JtE mijn,jongen” ging meeen een zoon van een distrikts-
hoofd had zieh bereid verklaard mij als tolk te dienen IK naar
Tandjoeng Loear zouden brengen, een havenplaatsje nog
in straat Alas, maar reeds dichter bij het doel van den tocht.
En zoo namen we dan op een mooien morgen, in de vroegte,
plaats in de prauwen die nog op het Strand lagen en toen
door een menigte bereidwillige handen in het water werden
o w . _ nam vroolijk de pagaaien te r hand,
en schepte en duwde ze door "het water dat het een lust was. Snel schoten
de ranke schuitjes nu zuidwaarts, evenwijdig aan het strand en op een paar
honderd meter afstand daarvan. Er stond een geweldige deining; elke breed
laanloopende golf benam ons het uitzicht en onttrok ook de andere prauw
[telkens aan ons oog. Was het scheepje, waarin mijn „jongen” zat, boven op
leen golf, dan zag Ik hem vol angst naar ons turen; de man stond duizend
vreezen uit en scheen vast overtuigd dat zijn einde niet ver meer was. ISS »
Onze „zeekasteelen” bestonden uit een uitgeholden boomstam, aan beide
zijden wat verhoogd met een piank, die er met houten pennen zoowat aan
bevestigd was. De naden waren gedieht met gala-gala, eenmengsel van
hars, kalk en djarak-olie. De voor- en achtersteven liep uit in een hooge
punt. Dwars over het achterschip lag een plank of stuurbalk, waaraan aan
beide zijden een roer was bevestigd. Op dezen stuurbalk stond een houten
samenstel, sierlijk gevormd en kunstig besneden, dienende tot het neerleg-
gen van mast, zeil en ra’s SIE zie de prent op blz. 139 SK. lets boven den bodem
lagen matjes van gespleten bamboe.
Na een vaart van ruim drie uur, waarbij verscheidene koraalriffen, wit van
schuimende branding, vermeden moesten worden, werden onze prauwen
op het strand gezet bij Kampong Bahroe, van waar we den afstand tot
Tandjoeng Loear in tien minuten te voet aflegden.^Hiermede was de^eerste
Hier maakte ik de teekening die op blz. 1 is gereproduceerd. Op die teekening
ziet men een Boegineesch vaartuig — het dorp is een nederzetting van
Boegineesche visschers — op het droge, m et de kiel rustend op mikvormige
paaltjes, aan weerszijden nog steunend op schuin ingeslagen längere
paaltjes, die met touwen aan de kielpaaltjes verbonden zijn. Op den grond
Staat het roer, daarbij het primitieve anker, bestaande uit een eenigszins in
den vorm van een anker gegroeid stuk hout met een brok steen, met
gespleten rotang daaraan bevestigd. Boven den achtersteven en een eind
daar voorbij stekend ziet men een mooie besneden en beschilderde plank,
den spiegel, bevestigd tusschen de twee naar achter uitstekende boorden.
Achter steken aan weerszijden twee balken buiten het schip uit. Deze zijn
onderling door een balkje verbonden en met touwwerk stevig aan elkaar
bevestigd. Over de heele lengte van het witte vaartuig zijn twee zwarte
strepen geschilderd. Aan den mast ziet men nog eenige lange palen bevestigd,
die in den grond zijn gestoken, en zoolang als het schip op het
strand Staat, dit voor omwaaien behoeden. Op Bali en Lombok worden wei
schepen gebouwd, echter niet door de Baliërs zelf, maar door Boegineezen
en Mandareezen die aan de kusten verschillende nederzettingen bezitten.
Na wat rijst gegeten te hebben, scheepten we ons opnieuw in, en nu in één
enkele, maar wat grootere prauw die aan^den achtersteverwnet een Hol-
Tandjoeng Loear, ligt aan de baai van Pidjoet; deze voeren we uit en staken
toen een andere wijde baai of bocht over, die zieh langzamerhand vernauwde
en ten laatste uitliep in een lange, smalle geul te midden van een dicht woud
van rhizophoren. Om 3 uur waren we aan het einde daarvan en stapten we
aan land, dat eigenlijk geen land maar louter modder was. Van hier uit
moest, over een landtong, in een anderhalf uur de Ekas-baai te bereiken
zijn, doch geen der inlanders die ik bij mij had, scheen hier goed thuistezijn;
we maakten groote omwegen en kwamen ten slotte weer in de modder bij onze prauw
terecht. Ik besloot toen maar naar Tandjoeng Loear terug te keeren en het den volgenden
dag met ander volk te probeeren. De terugtocht werd aanvaard; in de toppen der rhizophoren
deed een bende apen ons hoffelijk uitgeleide tot aan het einde van de geul. Den
nacht bracht ik door in een goederenioodsje.
De tweede maal was ik voorspoediger; om 1 uur werd nu de Ekas-baai bereikt bij een
gehuchtje, Oedjoeng genaamd, bestaande uit slechts drie hutjes. We troffen er eenige
visschers bezig met het boeten van hun netten. Deze netten hadden groote mazen en houten
schijven aan de eene en groote katjes-schelpen aan de andere zijde, en dienden tot het
vangen van schildpadden, waarvan eenige reusachtige exemplaren in de hutjes lagen, met
doorboorde en met rotang aaneengebonden voorpooten om het ontsnappen te beletten.
Zijn de netten uitgezet, dan worden de uiteinden aangegeven door een eigenaardig baken,
n.l. een klein, rond, houten schuitje met een mastje in ’tmidden, waaraan een paar schelpen
bengelen, bijwijze van belletjes. Behalve netten, gebruikt men daar ook lange harpoenen
IK 2«/z Meter lang SIE met losse punt, of kleinere harpoenen met twee vaste punten tot
het vangen van schildpadden. De visschers deelden ons mede, dat den vorigen dag vijftien
prauwen, met muziek aan boord en met viaggen versierd, op den blanken heer hadden
liggen wachten, en tegen donker pas weer naar hunne dorpen waren teruggekeerd. Ik
was dus, en het speet mij zoowel voor die arme kerels, die zoolang vergeefs gewacht
hadden, als voor mijzelf, een feestelijke ontvangst misgeloopen, zooals een kunstschilder
anders niet vaak te beurt valt. De aanleiding tot dit onverwachte huldebetoon was waar-
schijnlijk hierin te zoeken, dat de bewoners van de dorpen aan de Ekasbaai, na onze
verovering van Lombok, die de bevolking bevrijdde van het gehate en drukkende juk der
Balische overheerschers, nog geen gelegenheid hadden gehad, hun dankbaarheid daarvoor
te toonen, en nu, na bericht te hebben
ontvangen van de komst van een Holländer,
besloten hadden, dezen, die in hunne oogen
het Hollandsche gouvernement vertegen-
woordigde,eens recht feestelijkte ontvangen.
Twee prauwen, elk met vier roeiers, waren
achtergebleven; deze brachten mij nu naar
het dorpje Ekas, waar de bewoners mij ont-
haalden op klapperwater en allerhande ge-
bak, dat in kommetjes, op drie ronde houten
tafeltjes op 66n poot, eerbiedig voor mij werd
neergezet. Uit een zonderlingen theepot
kreeg ik iets,datthee moest wezen; deburge-
meester en de notabelen, die voor mij op
den grond zaten — ik zat heel deftig op mijn
koffer — dronken mede, slurpend als Hollandsche
boeren. Heel het dorp zat in een wijden
kring om ons heen en keek doodstil toe. Na
den feestmaaaltijd volgde een wandeling, met
alles wat maar loopen kon achter mij aan,
längs het breede Strand. Dat was een wandeling
die ik niet licht vergeten zal. Het helder-
witte strand, de diepblauwe hoog aanrollende
golven met de schitterende, schuimende,
tegen de rotspunten en op de koraalbanken
uiteenspattende koppen, de loodrechte kalkwanden
en de donkergroene berghellingen,
en dan die geweldige, door den nauwen ingang
de baai binnenstormende branding; dit
alles vormde een schouwspel zoo stout en
grootsch als ik slechts zelden mocht aan-
Twee prauwen van Ekas brachten ons nu
de baai over naar het tweede dorp, Batoe
Nampar. Ik trachtte eerst nog vlak bij den
ingang van de baai te komen, doch de golven
waren daar te hoog voor onze ranke vaar-
tuigjes; we wendden dus den steven en hielden
recht op onze bestemming aan. In de nabijheid
van het dorp gekomen, raakte daar alles in
opschudding; het was een geroep en heen en
weer geloop van belang. Velen schoten ijlings
hun woning binnen, en kwamen weer te voor-
schijn met een Hollandsche vlag, die aan een
lange staak voor hun hut werd geplant,zoodat,
toen ik aan wal stapte, het heele dorp met
viaggen getooid
Na het drinken van den eerewijn IK klapperwater
. >!, waarbij een plechtig stilzwijgen
heerschte, en ik, op een leege petroleumkist