Pteris lanigera Bl., een Andropogon en een Polygonum
corymbosum. In de kloof Stegen de Pteris aurita Bl. en
een Anaphalis het hoogst op. Wij bevonden ons op een
hoogte van 4128 voet. De plantengroei stijgt aan de
oostelijke en noordelijke zijde wellicht tot 4 5 0 0 voet, doch
in geen geval hooger. Voorzoover wij de massa van den
berg rondom ons en hoogerop konden nagaan, bleef zij
overal, zoo als ik haar beschreven heb. Zij is bedekt met
een verharde korst van nauwelijks een duim dikte, gelijk
aan de ijskorst op de sneeuw, en van een roodachtige
kieur als baksteen met een grauwachtige tint. Zij brak
dikwijls onder onze voeten door, zoodat wij dan achteruit
gleden, zelfs op zeer zwakke hellingen. Hoogerop is de
eigen zwaarte van dit bekleedsel voldoende, om het los
te doen gaan; dan glijdt een gedeelte in de diepte en sleept
een massa zand en steenen mede, zoodat er weder, een
nieuwe diepe kloof ontstaat. Daarom houdt ik het beklim-
men van den top voor bijna onmogelijk. Ik spreek hier
niet van mij zelven, mijn krachten en mijn gezondheid ver-
boden mij elke poging van dien aard; doch zelfs, wanneer
men de volle krachten van den mensch, schoon weder en
een gevaarloozen toestand van den berg vooronderstelt,
zoude de poging nog altijd zeer gevaarlijk blijven. De
steilste hellingen van den Smeroe vormen een hoek van
311, doch de bovenste van den Batoer zeker geen van minder dan 40°. De
korst der oppervlakte moet telkens doorbreken en iedere afbrokkeling doet
de vrucht der inspanning verloren gaan, al ging er ook geen levensgevaar
Den 2 den November 1906, vroeg in den morgen, beklommen mijn reisgenoot
en ik de lava, ten oosten van het dorp. Deze bonken en brokken, die zeif reeds
alle mogelijke gedaanten vertoonen met aan alle kanten vlijmscherpe randen
en uitstekende punten, liggen op de meest grillige wijze dooreengeworpen
en op elkaar gestapeld. Elke stap op dat losliggende gesteente is bereke-
ning. Zou dat blok wel blijven liggen bij het er op springen? Zou die punt niet
afbreken bij het er op plaatsen van den voet? Met de handen zieh vastklam-
pen aan een steilen wand, om er zieh tegen op te trekken, is onmogelijk,
daartoe is het gesteente veel te pijnlijk scherp. En dan al die schier onover-
komelijke scheuren en kloven! in het eerste uur had ik het ongeluk dat een
brok lava kantelde toen ik er op was geklommen; ik greep me ijlings vast
aan een ander brok en onmiddelijk had ik een diepe wonde aan mijn linker-
pols en aan handen en armen verscheidene schrammen en ontvellingen I
Toen we begonnen waren de lava te beklimmen, was het heele dorp leeg-
geloopen. Op den eersten groenen heuvel ten oosten van de dessa hadden
de dorpelingen zieh verzameld en bleven daar verbaasd en ontzetons nasta-
ren. Wat zou er nu gebeuren? Zouden die twee Blanda’s de vermetelheid
hebben den Batoer te bestijgen; zoo iets was nog nooit gebeurd en een
BaliSr zou het voorzeker ook nooit wagen zieh te begeven op het heiligdom
van den mächtigen god, die boven in den vuurgloed troont. Vooral niet meer,
na de zoo ongelukkig afgeloopen poging van een 4 5 ja a r geleden, toen twee
van de hunnen zieh verstout hadden dit waagstuk te ondernemen. Zij waren
hun gerechte straf dan ook niet ontloopen; nog vöör zij halverwege den top
waren gekomen had Döwi Ganga hun een lading gloeiende steenen toege-
zonden, zoodat de e6n, uit Koesambö X Kloenkoeng X afkomstig, zulke
hevige brandwonden had bekomen dat hij daaraan reeds den dag daarop was
bezweken, terwijl zijn makker, genaamd Pan RangSdanS uit de dessa Batoer,
krankzinnig werd van angst en enkele weken later stierf. Dit vertelde mij
de dalang van Banjoening X Boelfelöng X, een oud en vroom man, die toen
hij nog niet zoo oud was, elk jaar opging naar den Batoer-tempel om te öfteren,
zooals vele vromen in geheel Bali gewoon zijn dit te doen. S S 2S S S 2
Wij klauterden maar steeds verder en verder; kwamen we uit de een of
anderen kuil of kloof weer eens op een hoogere opeenstapeling van lava,
dan konden we, achterom ziende, de dorpelingen op den groenen heuvel
heen en weder zien loopen en druk met de armen zien zwaaien en wenken.
Zoo nu en dan, als de wind naar ons toe woei, hoorden we ze schreeuwen
en gillen, doch we gingen rüstig verder, overtuigd als we waren dat ze ons
niet zouden volyen. Trouwens, voor een inlander op bloote voeten is het ook
onmogelijk de scherpe lava te betreden. Gelukkig had ik de voorzorg ge-
nomen een tweede paar schoenen mede te nemen; het paar dat ik aan had,
was nog vöör de top bereikt werd, geheel aan flarden, terwijl ook het nieuwe
paar bij de thuiskomst zoo goed als versleten was.
Later hoorden we, dat vele inwoners gedurende den heelen tocht op den
bovengenoemden heuvel waren gebleven; onze lichte pakjes en de groote
witte hoeden waren als kleine stipjes tot boven toe te volgen geweest. Toen
we echter plotseling verdwenen waren — bij het omtrekken van een krater-.
rand raakten we uit ’t
gezicht —, gingen velen
naar huis; het schouw-
spel was immers afgeloopen,
we hadden voor
onze vermetelheid het
verdiende loon bekomen,
de godheid had ons
aangegrepen en in het
vuur gesleurd. Daar
zouden we nu eeuwig
moeten branden en
nooit zouden we meer
op aarde gezien worden.
De Batoer heeft op het
oogenblik twee groote
kraters waarvan de
oostelijke het hoogste
ligt en nu het werk-
zaamst is. Op het zadel
tusschen beide hoofd-
kraters, dat we na een
langdurig en vermoeiend geklim over het losliggende gesteente ten
laatste bereikten, rustten we even uit en beklommen toen eerst den
westelijken top. Boven gekomen keken we neer in een diep trech-
tervormig gat, welks bodem met steenen bedekt is; deze krater
vertoont geen werking, alleen stijgen aan den rand een ontelbaar
aantal witte zuiltjes waterdamp omhoog; deze damp ruikt sterk
naar zwavel en in den omtrek van de gaten waaruit deze te voor-
schijn komt is het gesteente geel aangeslagen. X Zie de teekening
op blz. 157 X. We daalden weer naar het zadel af en begonnen nu
de beklimming van den hoofdkrater. We hadden het plan gevormd
dezen een eind om te trekken om onder het laagstepunt van den
rand te komen en dan al omtrekkend langzaam te stijgen, doch dit
bleek weldra onmogelijk. De helling was te steil, de voeten vonden
geen voldoenden steun in het dünne, vastere korstje dat het losliggende
gruis bedekte, zoodat we telkens verder omlaag zakten. We
lieten dit plan dus varen en besloten dan maar te beproeven om op
handen en voeten en knieSn recht naar boven te klimmen, hoewel
hier boven ons de rand veel hooger was. Dit gelukte; wel zakten
we nog steeds omlaag, doch niet in die mate als bij ^ons eerste
pogen. Langzaam ging het nu de hoogte in; ik keek niet meer op
naar ons doel,maar vlak vöör mij tegen de steenige helling en kroop
maar voort, telkens een stukje en weer een stukje. Het leek me een
eindelooze tocht, een eindelooze arbeid, als van een slaaf in een
tredmolen, tot opeens, en wel zöö plotseling dat mijn bloed er van
stil stond, er vöör mij geen grond meer was, maar een peillooze
diepte, een gat zonder bodem, een wand die loodrecht afdaajde
zonder einde. En in die diepte zag ik dikke rookkolommen zieh
omhoog wervelen en hoorde ik dofdreunende knallen elkaar regelmatig
opvolgen; de loodrechte wanden dreunden en brulden elken
slag honderdvoudig na. Toen, voor een oogenblik, bekroop me de
vrees dat die scherpe kam van losse steenen, waarop ik was aange-
land, af zou brokkeien; dan zou er onder mij geen steun meer zijn
en ik zou naar beneden störten. Voorzichtig ging ik zitten met öön
been in, en 66n been buiten dat onheilspellende gat.
Toen de dikke dampen die er uit opstegen, een oogenblik uitöön-
woeien, zag ik achter den hoofdkrater nog een bijkrater, en nög
een; en rechts van m e . . . wat een uitzicht! Het lichtgroene meer,
daar achter de Abang opspitsend uit dien langen met bosch begroei-
den ouden kraterrand, en boven den Abang uitstekend in de verte
de Agoeng; dan ginds van den ouden kraterrand heel die zacht
glooiende vruchtbare landoever tot'aan de zuidkust, en heel in ’t
verschiet daar de blauwe oceaan! Ik haalde mijn schetsboek te
voorschijn en was weldra aan den arbeid. De schoorsteen, op den
rand waarvan ik nu zat daalt naar mijn meening af minstens tot een
eind onder de oppervlakte van het meer, daar de dampkolommen
die er voortdurend uit opstijgen waarschijnlijk wel hun onstaan
danken aan het water van dit meer, dat gestadig door den bodem in
den koker sijpelt. De schoorsteen of koker dien ik boven een 150 M.
wijd acht, is dan over de 9 0 0 M. diep!
S V B S n een wolk van stof en met honderden achter ons aan rol-
lende steenen, ging het in vliegende vaart, met groote
W lw s p r o n g e n , de steile helling weer naar omlaag. Aan den
voet van den vulkaan gekomen, wachtte ons nog eenige
I 2 B Ü uren geklim en geklauter over lavabrokken. We namen
nu een andere richting, niet over den nieuwen, maar over een oude-
ren, gedeeltelijk reeds verweerden en hier en daar begroeiden lava-
stroom, recht op het meer aan, want alvorens naar huis te gaan,
wilden we ons verkwikken in het koele water en de dikke grijze laag
stof ons van het lichaam spoelen. Maar dat geklim was niet veel
minder bezwaarlijk en de afstand was veel grooter, zoodat we vrij-
wel uitgeput ten laatste den oever bereikten.
Van het meer naar onze woning was het nog maar een uurtje.
Den volgenden dag bleven we grootendeels thuis om uit te rüsten;
in den namiddag brachten we echter nog een bezoek aan het meer,
met het doel dit wat nauwkeuriger op te nemen. De weg naar het
meer gaat eerst zuid-oostwaarts, dan oostelijk door een paar dicht
beschaduwde dalen, de bovengenoemde plekjes waar drinkwater
verzameld wordt. Hier en daar zijn enkele gedeelten van den dal-
bodem niet met lava overdekt; meestal echter zijn de lavastroomen
tot in de bochten van den bergwand doorgedrongen. Daar waar de
rotswand loodrecht oprijst, Staat ook de opgestuwde lavamassa er
als een muur tegenover, zonder er nochthans tegen aan te leunen.
Tusschen den rotswand en de lava is namelijk overal een ruimte
van öön tot meer meters open gebleven. We zien hier in het groot
hetzelfde als we reeds bij öön van de poorten van den Batoer-tempel
zagen, waar de lava om de poort is gestroomd, zonder deze aan
te raken. Deze open ruimten schijnen X naar Landgrebe indertijd
voor den Etna opmerkte in „Naturgeschichte der Vulkane” X te