•SS» IV «22«
bij het tandenvijlen. Kostbare kleeding en ongewasschen handen.
Symbolische handelingen en pijnlijke werkelijkheid. Vijlen en polijs-
ten der boven-voortanden. Strenge critiek. Blz. 188-189. Een water-
uurwerk. Van Gianjar naar Kloengkoeng. Een primitieve Turksche
schommel en de tempel op de piek waar Bali ontstond. Blz. 189.
DE „MAAN VAN BALI” TE PEDJENG IN GIANJAR. BLZ. 190-199.
De heilige trom in een tempel te Pedjeng en hoe ik deze afbeeldde.
De ambtenaar Valck die de trom aanraakte en ziek werd. Tweede
bezoek aan den tempel; oude beeiden en een steen met opschrift.
„Bronzen pauken aus SUdost-Asien” van Dr. A. B. Meyer en Dr. W.
Foy. Oude mededeeling van Rumphius in diens „Amboinsche Rari-
teitkamer.” Onjuiste opgaven van Liefrinck. Een veronderstelling
van Rouffaer weerlegd. „Alte Metalltrommeln aus SUdost-Asien”
van Franz Heger. Blz. 190-196. De versiering van de trom. Raadsel-
achtig Ornament op het bovenvlak. De versiering van het lichaam.
Geheimzinnige menschenhoofden. Opsomming vandevoornaamste
bijzonderheden der trom. T egenwoordige toestand en hoe ze ge-
goten werd. Blz. 196-198. Een drietal vragen. Beschouwing van
Heger en mededeelingen van Prof. de Groot. Over regenroepers
en krijgstrommen. Blz. 198 en 1 9 9 . S R A S J g S ^ S i t ^ ¿ '^ 8
BEZOEK AAN HET RIJKJE KLOENGKOENG * BL Z . 201-203.
Over de vroegere macht van de vorsten van Kloengkoeng. Bezoek
aan de poeri; eenige merkwaardige beeiden. Naar Koesambë. Pot-
tenbakkers en blauwververs. Pinangscharen en hoe die versierd
worden. De grottempel Goea Lawas aan het Strand. Körte mededeelingen
aangaande de expeditie tegen Kloengkoeng in 1849. De
kopergieters van Boedakë. Van Kloenkoeng naar Rëndang in Ka-
rangasëm. Blz. 201-203. Over den val van Kloengkoeng. Holland-
sche troepen door gewapende Baliërs beschermd. Aanleiding tot
de laatste expeditie tegen Gelgel en de hoofdplaats. De vorst en de
zijnen kruipen als konijnen onder den grond. De laatste poepoetan.
Ook de vorst van Bangli buigt eindelijk het hoofd. Bladzijde 203.
BEZOEK AAN EEN TEMPEL IN KARANGASEM * BL Z . 204-206.
Naar den tempel op de helling van den Piek van Bali. Beschrijving
van den tempel. Waarom Karangasëm arm is aan beeldhouwwerk.
De zes tempels of „Sad-kahjangan”. Wat Friedrich daarover sehr ijft.
Opgave van Goesti Djlantik. De tempels van Bali in soorten gerang-
schikt. Een tempeltje om de ziel van een onschuldig vermoorde
te vriendtehouden. Van Rëndang naar de hoofdplaats. Blz.2 0 4-206.
IN KARANGASEM EN TERUG NAAR BOELELENG. Blz. 206-210.
De poeri van Karangasëm; kostbare deur en vensters. Van een
gelukkigen aankoop. T ocht naar Tënganan. Vrouwen van Tënganan
aan den arbeid. Boete op het niet kunnen weven. Het weeftoestel.
Over het „ikatten”. Het omwinden en kleuren van zoowel ketting
als inslag. Stukjes weefsel als geneesmiddel voor koeien en paar-
den. Biadz. 206-210. Terug naar Boelèlèng. Bladzijde 210. CS59
OVER DE VERSCHILLENDE WEEFSELS VAN BALI. B L Z .211-213.
Weefsels van katoen. Hoe de pitten uit ruwe katoen verwijderd
worden. Het uitpluizen en spinnen. Over het weefklaar maken van
zijde. Het omwinden en roodverven van dradenbundels. Hoe de
verdere kleuren worden opgebracht. Blz. 211-212. De vijf soorten
van weefsels die op Bali voorkomen. Over het weefgetouw. Weef-
spoelen als liefdesverklaringen. Het weven met goud- of zilverdraad.
Het weven van banden en het toestel dat daarbij gebruikt wordt.
Kain prada en plangi. Hoe plangi gemaakt wordt. Biadz. 212-213.
LOMBOK EN DE TO C H T NAAR DE EKAS-BAAI. BLZ. 214-218.
Over den grooten weg op Lombok. Ampenan en Mataram. De
lusthoven Narmada en Lingsar. De Majora te Tjakra-Negara. Bezoek
aan eenige kustplaatsen. Blz. 214-215. Naar de Ekas-baai in
Zuid-Lombok. Per prauw van Leboean-Hadji naar Tandjoeng
Loear. Eerste mislukte tocht naar de Ekas-baai. De baai bereikt.
Over netten en harpoenen. Een feestelijke ontvangst misgeloopen.
In het dorp Ekas. Batoe Nampar in vlaggentooi. Door een bui over-
vallen. Terug te Laboean Hadji. Naar Mataram. Met koorts te bed.
OVER HET VERBRANDEN DER DOODEN. BLADZIJDE 219-227.
Hemel en hei. Jama, god van den onderwereld en Sang-Soeratma,
zijn geheimschrijver. Wie niet verbrand mögen worden. Een pop-
petje als plaatsvervanger van een doode. Het balsemen. Blz. 219.
Het lijkvocht. Offers, spijs en badwater voor den overledene. Con-
doleantie bezoek. Begrafenis. Toebereidselen tot het doodenmaal.
Wadah en Badé. Lijkwassching en verschillende ceremoniën die
daarbij gebruikelijk zijn. De absolutie. Een lantaarn als wegwijzer
voor de zielen. Blz. 220-221. Hoe de lijken in het sterfhuis liggen
toegedekt; hoe ze in de lijkkoets worden gebracht. De Naga-bandha
en de legende die daarmede in verband Staat. De optocht naar de
verbrandingsplaats. Het plünderen van de lijkkoets. Langdurige
plechtigheid. Het verbranden. Zonderlinge spiegelgevechten. Hoe
de asch in zee of in een rivier wordt geworpen. Blz. 222-226. Het
verbranden der adëgan’s. Lepralijders mögen niet verbrand worden;
hoe met hun adëgan’s wordt gehandeld. Iets over het verbran-
OVER WEDU WEN VERBRANDING X BLADZIJDE 2 2 8 -2 3 0 . X
Deze onmenschelijke gewoonte nu geheel afgeschaft. Het oudste
Hollandsche bericht aangaande weduwenverbranding. Een uitvoe-
rig bericht uit 1633. Een onsmakelijke gewoonte. Van vrouwen die
eerst gekrist worden en van vrouwen die levend in ’t vuur springen.
Beschrijving van het krissen van een vrouw. Van het in ’t vuur
springen van drie béla’s in Gianjar in 1847. De laatste verbranding
van een vrouw in Boelèlèng. Blz. 22 8 -2 2 9 . Wat Zollinger vertelt
van het krissen van een vrouw te Ampenan. Einde. Blz. 2 3 0 . CSS9
UITLEG VAN EENIGE ^O G NIETJ3ESPROKEN TE EKENINGEN.