■ W I E EERSTE LIJKVERBRANDING DIE IK BIJWOONDE
■ n m HAD PLAATS TE MATARAM OP LOMBOK, WAARVAN
H w w H IK NU EEN BESCHRIJVING GA GEVEN. ER ZOUDEN
■ I J H t WEE VROUWEN VERBRAND WORDEN, EEN JONG
■ A R M E I S JE EN EEN GETROUWDE VROUW, BEIDE ONGE-
veer een jaar tevoren gestorven en gedurende dien tijd in huis be-
waard gebleven. Op den dag der verbranding lagen de beide lijken
in de balé-bandoeng op fraai versierde rustbanken, zoodanig toe-
gedekt met een groot aantal kains en witte doeken, die over een
bamboe-stolp lagen uitgespreid, dat het wel twee enorme, zeker
een meter hooge, kussens geleken. Boven op elk dezer witte heu*
vels stond een lampje van eigenaardige constructie X zie de tee-
kening hierboven X. Op een ziiveren schaal lag drie kwart van een
klapperdop, rustend op een kring van aaneengeregen duiten. De
klapperdop was gevuld met rijst en in de rijst stond een eierschaal,
waarvan de top was afgesneden, gevuld met olie waarin een brandend
pitje. Naast het ei stond een soort boompje, kunstig vervaar-
digd van lontarblad en gekleurde katoenen draden. Onder de ziiveren
schaal lag, armen en beenen over de geheele berg kleederen
uitgestrekt, een pop die samengesteld was uit dünne goudplaatjes,
die door kettinkjes aan elkaar waren verbonden. Deze pop X
oekoer X heb ik ook wel eens gezien van képéngs gemaakt. Op
armen, beenen en hoofd lagen gouden peperhuisjes met sirihbla-
deren, welriekende bloemen en enkele duiten er in. De beide rustbanken
waren van een hemel en gordijnen voorzien en versierd
met veelkleurige linten, terwijl aan het voeteneinde een menigte
ziiveren schalen stonden met vruchten en allerlei öfters; elke
schaal was toegedekt met een kunstig gevlochten deksel. Tus-
schen de praalbedden stonden bij het hoofdeinde twee altaartjes
op palen, met lange kleurige, van uitgeknipt papier, bont katoen
en lontarblad vervaardigde en naar beneden afhangende versierin-
gen bekleed. Op twee daarvan kwamen gestyleerde, van lontarblad
gesneden vrouwenfiguurtjes voor, die ik op blz. 119 heb afgebeeld.
Die teekening geeft tevens een denkbeeid van de aardige ornamen-
tjes die er verder op voorkwamen. Op het geheele erf, waar een
aantal muzikanten onophoudelijk enmet veel geraas verschillende
gamelan’s bespeelden, heerschte een gezellige drukte van körnende
en gaande gasten, alle op ’t mooist uitgedost. Ten laatste brak de
tijd aan voor de overbrenging van de dooden naar de plaats der
verbranding, op ongeveer een half uur afstand. Een menigte vrou-
wen naderden nu de balé-bandoeng en namen elk een ziiveren
schaal met offeranden en ze op het hoofd plaatsend vorm den ze
een stoet en begaven zieh aldus in optocht buiten het erf. Eenige
mannen namen de in lakens gewikkelde lijken onder de stolpén
vandaan en brachten ze door een apart voor deze gelegenheid in
den buitenmuur gemaakte opening eveneens buiten het erf en naar
de gereedstaande wadah. Een lijk wordt nimmer den gewonen in-
gang uitgedragen, om, zooals te lezen is in het verslag van een
gezantschap naar Bali in 1633 „den duyvel, die de passagie van de
rechte deure bekent is en het besijden gebrocken gat nieten weet”
Lijken van vorsten worden over den vaak zes meter hoogen buitenmuur
van hun paleis heengedragen over een apart voor dat doel
vervaardigde bru g .g n SS ? T ? S 5 S ? 2
Een zestal mannen klom nu op de wadah, en stelde zieh op verschillende
hoogte op. De onderste namen de lijken aan en gaven
of liever gooiden ze over hun hoofden, alsof het pakken hooi waren
en ze een hooischuur moesten vullen, den boven hen staanden
toe, op welke wijze ze spoedig in de bovenste verdieping X balé
baléjan X aanlandden. Ze werden op de rustbank neergelegd en
met eenige doeken toegedekt en stevig vastgebonden, wat met het
oog op den verderen tocht hoognoodig bleek. De lijken van vorsten
en voor namen worden längs een trap in de lijkkoetsgedragen, zooals
op de teekening op de volgende blz. en ook op de prent van een
Balischen teekenaar op blz. 2 2 4 is afgebeeld. Aanweerszijden van
intrekken en er een paar Stelen, welke diefstal niet strafbaar js
en waar zieh dan ook niemand tegen verzet.S^—
Een vijftig- of zestigtal mannen tildennu de wadah, waarop nog
eenige lieden waren blijven staan, bij de draagbamboe’s op en
draaiden onder een ontzettend gegil en gebrul, om de booze gees-
ten op een afstand te houden, de heele stellaadje een keer in de
rondte, holden er een eindje mede weg, keerden dan weder naar
de woning terug, draaiden daar nogmaals de wadah ¿¿ns rond en
liepen toen weder op een drafje een eind weg, en nu wat verder
dan de eerste keer. Toen hielden ze plotseling stil om de heele
krakende en schommelende Stelling nog weer eens rond te draaien;
daarna ging het vlug op weg naar de verbrandingsplaats. De mannen
die een wadah torsen moeten tot de zelfde of een lagere käste
behooren dan waartoe de dooden gerekend werden; behooren zij
tot de zelfde wijk als de feestvierende familie zoo bekomen ze
ieder een witte hoofddoek en vijf entwintig^duiten, wejkgeschenk
Het scheiden van de vroegere woning viel de afgestorvenen zwaar,
vandaar dat de dragers telkens door een onzichtbare macht ge-
dwongen werden op hun schreden terug te keeren. Op het dorps-
plein aangekomen werd nog een laatste maal halt gehouden en de
wadah driemaal om het plein gedragen en toen zoo hoog mogelijk
opgetild om de jongere leden van de familie gelegenheid te geven
er driemaal onder door te kruipen. Voor aan de lijkkoets zat een
lang touw X naga-bandha X waarvan het eene uiteinde door een
priester werd vastgehouden, die daarmede, steeds vooruithollend,
al de zooeven uitgevoerde bewegingen geleid had. In de andere
hand hield de priester een groot hakmes, waarmede hij den weg
van booze geesten zuiverde, welk mes daarom penastas djalan of
wegbereider wordt genoemd.^^P ^ v * - 1^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ - ^ ^ ^ «
Het lange touw is een plaatsvervanger voor de groote slang, die
wanneer de overledene tot de tweede käste behoort, aan de wadah
of bad¿ wordt vastgehecht. Deze slang, die rijk versierd en met
groote vleugels getooid is, heeft dan wel de lengte van 3 0 o f4 0
meter en wordt door een menigte mannen ondersteund.
Vöör dat dan de optocht zieh in beweging stelt schiet een padanda
viermaal, van elk der vier windstreken ¿¿ns, met bloempijlen naar
de kop van de slang, wier kwade invloed daardoor vernietigd wordt
Hij gebruikt daartoe een houten pijl, aan het einde waarvan witte
bloemen zijn gehecht, en wel zoodanig, dat alleen de bloemen naar
de slang worden geworpen. Dit eigenaardig gebruik vindtvolgens
de Baliers zijn verklär ing in een episode uit lang vervlogeneeuwen,
toen de aardsche goden X de Brahmanen X en de vorsten elkaar
beoorloogden. Een zeker mächtig vorst n.l. had de gewoonte de
Brahmanen te bespotten, vooral hun bovennatujjrlijke kracht. Toen
eens een groot priester bij hem was, deed hij in stilte een gans in
een put zetten, en deze toen dichtmaken. Hij vroeg nu den priester
welk beest er in de put was, en deze antwoordde: een slang X
naga X , waarop de vorst hem luide begon uit te lachen. Toen de
put echter werd opengemaakt kwam er inderdaad een reusachde
balé baléjan waren een paar levende kuikentjes X ibér ibér X
vastgebonden, die bij de verbranding de twee zielen op hun reis
naar den hemel tot voertuig zouden strekken. Hoewel een paar
jonge kuikens niet veel geld kosten, zoo denkt een Balier er toch
geen oogenblik aan om zijn eigen diertjes daarvoor op te öfteren
of ze op de markt te gaan koopen. De zorg voor de iber iber wordt
aan de jongens overgelaten, die vroeg in den morgen het dorp