« S U DE S TE ILE ZUIDKUST VAN DEN TAFELHOEK CSS» • S U 177 CSS»
IJDENS MIJN VERBLIJF IN BA-
DOENG MAAKTE IK VERSCH1L-
i M J l l i u H f l LENDE GROOTERE EN KLEINERE
TOCHTEN. DE VOORNAAMSTE
DAARVAN ZUN: EEN BEZOEK AAN
HET EILAND SERANGAN IS ZIE
HET KAARTJE OP BLZ.169 äS, IN
DEN TIJD TOEN DE OORLOGSv
l o o t n o g v o o r s a n o e r l a g ,
— —^ -------- ENEENTOCHTNAARDENTAFELhoek
IS zie hetzelfde kaartje IS, dien ik een paar maanden
later, tljdens mijn tweede bezoek aan Badoeng, onder*
nam. Een kortrelaas van beide tochten laat ik hier volgen.
De „Mataram”, commandant Soutendam, een kleinere
oorlogsbodem, die mij met groote bereidwilligheid
door den vlootvoogd J. van den Bosch ter beschikking
was gesteld, bracht mij naar bovengenoemd eiland.
Uitgestrekte koraalriffen maakten het echter noodzake-
lijk ver uit den wal voor anker te gaan. Met een drietal
sloepen landden we IS de commandant en een vijf-en-
zeventig „zeesoldaten” vergezelden mij IS door een
lange smalle geul tusschen de riffen aan het noorde-
lijke uiteinde van het eiland, waar enkelehuizenstonden.
De bevolking kwam, ten bewijze van haar vredelievende
bedoelingen, met witte vlaggetjes aan ’t Strand. Het
heele eiland werd doorkruist. Aan de westzijde lag een
groote dessa, evenals het eiland, SSrangan genaamd.
De noordelijke helft van deze dessa, Doekoe Sakenan,
is Balineesch, de andere helft Boegineesch. In het Bali-
neesche gedeelte zijn de erven omringd door muren
van opeengestapelde brokken koraal, met slechts heel
smalle straatjes er tusschen; in het Boegineesche deel
zijn de bekende woningen, op palen gebouwd, aan een
Het eigenlijke doel van mijn tocht was een vermaarde
tempel, dien nog geen Europeaan aanschouwd had. Ik
vond dezen op ongeveer de halve lengte van het eiland,
aan de westzijde. Vlak aan de groote, ondiepe baai, die
door het eiland als het wäre wordt afgesloten, lag een
onbelangrijke tempel; maar daartegenover,op een door
steenen glooiingen omsloten eilandje, stond een bijzon-
der fraai tempeltje, het doel van mijn uitstapje.
Daar het eb was, kon het eilandje droogvoets worden
bereikt; bij vloed is dit niet het geval. De eigenlijke
toegang is niet aan de landzijde, maar aan de zijde van
de baai, waar drie steenen trappen uit het water op-
stijgen; ook de ingang tot het heiligdom is aan die zijde.
Het eilandje, groot dertig meter in het vierkant, wordt,
evenals de hier aan het water liggende Balineesche
erven, door zware palen met steenen er tusschen tegen