■ Ü M n en volgenden dag beklommen we den Abang,
K n V in de hoop op den top een overzicht over al
■ J H l d e kr ater s van den zooveel lageren Batoer
l | ] l t e bekomen. We gingen te paard naar Pana-
lokan. en volgden daarna oostwaarts den
kraterrand tot waar het dichte oerwoud een aanvang
neemt. Hier lieten we de paarden en klommen verder
te voet. Deze klimpartij levert weinig bezwaren op,
alleen is het laatste gedeelte, door de groote steilte,
Een eindje onder den top is een offerplaats, en op den
top zeit een door een walletje omringd tempeltje. Dit
behoort aan de dessa Pangotan: de godheid die er ver-
eerd wordt, is Batara Sakti Teloekbioe. Zoo ver ik
weet heeft alleen van Bloemen Waanders den Abang
beklommen X 10 Sept. 1857 X. Hij deed dezen tocht
samen met Zollinger, die echter door zijn leverziekte
niet in Staat was den top te bereiken.
Boven gekomen, omringden ons ondoorzichtige koude
nevelen. Verscheidene uren bleven we nog wachten in
het tempeltje, doch het werd er niet beter op; de nevel
werd dichter en ten laatste begon het te regenen. We
keerden dus weder naar het dorp terug. Na nog een
tocht westelijk om den voet van de jongste lavastroo-
men, en verschillende kleine uitstapjes in den omtrek
te hebben gemaakt, besloten we naar ’tZuiden te trek-
ken, door Gianjar naar Den Pasar. W e lieten het dorps-
hoofd dus komen en vroegen om dragers voor den
volgenden morgen. Dat zou niet gaan, dacht deze, hij
zou het wel eens probeeren, maar den volgenden dag
was er feest in den tempel en zou dus zeker niemand
mede willen. En zoo was het ook. Nu, dan den daarop
volgenden dag. Ook dat zou niet gaan; er moesten
eenige dooden verbrand worden en alle handen waren
noodig om nog intijds de wadah K een groot toestel
van bamboe met gekleurde lappen versierd, waarin de
lijken naar de verbrandingsplaats worden overgebracht
X gereed te maken. Den daaropvolgenden dag
zou het wel lukken. Toen we dien dag, reeds om 6 uur
gepakt en gezakt, gereed stonden, was er van koelies
echter nog niets te bespeuren. Ook om 7 uur niet. Ik
haalde toen den „burgemeester” uit zijn bed en vroeg
hem om eens naar onze mannetjes te gaan zien. Spoe-
dig had hij ze gevonden in de woning van een Chinees,
waar ze lustig aan het schuiven waren, om, zooals ze
beweerden, kracht voor den tocht te vergären. 5 S R
Om 8 uur waren ze nog niet „uitgeschoven”, en toen
ze om 9 tot vertrekken besloten, moesten we eerst
nog hun opiumschuld bij den Chinees betalen, daar
deze ze anders niet los wilde laten. Toen ze eindelijk
onze barang hadden opgenomen, vonden ze dat de opium hun nog
geen kracht genoeg had geschonken voor den heelen tocht en wilden
ze toen alleen vertrekken op voorwaarde dat ze bij een Chinees, die
vlak bij de grens van Gianjar woont X op 2 uur afstands X zieh
nogmaals op een pijpje zouden mögen vergasten. ¡SSiffBV.S a gg'a
Weer trokken we over den ouden kraterrand en volgden dien een
eind naar het Westen; toen ging het längs een nieuw pad, ons door
de Baliers gewezen, naar het Zuiden. längs zacht glooiende hellingen,
door uitgestrekte grasvelden, op Sekaän aan. Een eindje daar voor-
bij, bij de grens, werd halt gehouden en schoven onze dragers er nogmaals
dapper op los. Toen ging het weder verder, steeds geleidelijk
naar omlaag; weldra waren we te midden van de palmen en omringde
ons weer de volle tropische plantenweelde. Bij Djasan begonnen de
rijstvelden weer. In T&gallalang keerden onze koelies naar dessa
Batoer terug en kregen we door bemiddeling van den radja, een
knappen kerel met een zeer günstig uiterlijk, die echter in een onaan-
zienlijke poeri woonde, weer andere dragers. Tegen den avond
waren we te Oeboed, een groote dessa, ongeveer in het midden van
het rijk Gianjar. Hier werden we door den Tjokorda, dien ik vroeger
reeds meermalen ontmoet had, gastvrij ontvangen en in een net
ingericht logeergebouw met vergulde deuren en veel Spiegels aan de
wanden onder dak gebracht. Den volgenden morgen,, brachten we
onzen gastheer een bezoek in diens buitenverblijf, Tjampoean, op
een half uurtje afstand van Oeboed. De teekening op blz. 166 geeft
het uitzicht uit dezen lusthof weer; een riviertjestroomt er längs. Over
het riviertje liet de Tjokorda een steenen brug bouwen met twee
bogen. Merkwaardig is een aan de overzijde in de rots uitgehouwen
kamer of rotstempel. De ruimte is ongeveer 9 meter lang en ruim 2
meter diep en hoog, aan de voorzijde zijn twee dikke Vierkante
kolommen uitgespaard. Dit is ongetwijfeld een heel oud bouwwerk;
volgens de Baliers is het echter geen menschenwerk maar hebben
raksasa’s deze ruimte met hun groote fanden uit de rots geknaagd.
De Tjokorda ontving ons op zijn fraaist uitgedost, in kostbare kaVns
gekleed en met twee roode bloemen achter de ooren; zijn haar was
met groote zorg opgemaakten glom als een Spiegel. Ditfraaietoilet
was echter niet ter onzer eere, zooals we later merkten. De conver-
satie wilde niet goed vlotten. Onze dikke gastheer leek wel wat
zenuwachtig en draaide gedurig op zijn stoel heen en weer; zoo nu
en dan stond hij op en liep naar de poort en keek naar buiten. We
begrepen dat hij om de een of andere reden liever alleen wou blij-
ven hoewel hij ons dit niet openlijk durfde zeggen. We namen dus
afscheid. Op den terugweg naar Oeboed kwamen we een optocht
tegen. Voorop vier mannen met statie-lansen en vier met lange
vaandels. Daarop volgden vier jonge vrouwen op prächtig opge-
tuigde paardjes; aan elke zijde van de paardjes gingen mannen om
de vrouwen te ondersteunen, terwijl achter elk paard een groote
pajoeng gedragen werd. We vroegen wat dit beduidde en kregen
ten antwoord dat het vier nieuwe vrouwen waren voor den Tjokorda.
Geen wonder dat de man wat zenuwachtig was en ons maar
liever weg wilde hebben! In den middag bereikten we Den-Pasar.