«SSU EEN DOBBER, IN GEBRUIK IN DE EKAS-BAAI SS LOMBOK ISS»
de man nu rotang, en bindt
hem daarmede zoo stevig,
dat hij hetuitbrultvan de pijn.
Nu is het de beurt van den
palmwijngaarder om te spotten
en een hoog woord te
voeren. „Dat is nu mijn geleerdheid”
roept hij den ge-
bonden vijand toe. „Hoe bevali
je die? Wil je er nog
meer van weten?” Daarop
klimt hij weer in den boom
om zijn arbeid te hervatten.
Eerst toen zijn dagtaak geheel
volbracht is, iaat hij zieh
overhalen zijn slachtoffer
van de banden te ontdoen.
Het duurt nog geruimen tijd
alvorens de deerlijk geha-
vende tijger in Staat is zieh te bewegen en zieh voort te slepen.
Zoodra de stier hem in dien erbarmelijken toestand ziet aankomen,
begint hij te lachen en roept hem reeds van verre toe: Ä 2 Ä 8
„Wel, heeft Uwe Hoogheid hem gevonden? En hoe staat het met
zijn geleerdheid? Heeft u hem braaf in de klem gezet?” S
„Och, praat er niet van !” steunt de tijger. „Ik vrees, dat ik het niet
overleven zal. Hij zag er zoo onbeduidend uit en met dat al heeft
hij mij leelijk beet gehad”. „Ja, ziet u”, herneemt de stier, „dat is
het juist. Zij, die er zoo mooi uitzien en zulk een hoogen toon voeren,
zijn daarom nog niet aitijd de geleerdsten. Ik hoop, dat u nog ge-
legenheid zult hebben om met deze les uw voordeel te_ doen, en
daarmede heb ik de eer u te groeten, mijn eten wacht mij”. ISS»
DE TEEKENING OP BLZ. 108 GEEFT AAN HOE MEN M E T EEN
schrijfmesje, pangoetik, in een lontarblad letters inkrast, waarbij
de duim van de linkerhand de punt van het mesje steunt en voor
uitglijden behoedt. Rechts is een mesje in een scheede van lontarblad
afgebeeld; het heft daarvan js jn d e n voirn van e e nwajangpop
Om een lontarblad tot gebruik geschikt te maken wordt het een
veertien dagen in water geweekt, daarna dubbelgevouwen en ge-
droogd. De bladnerf blijft e r aan. Er kan nu aan twee zijden in ge-
krast worden. Om het schrift duidelijker te doen uitkomen wordt
dit met asch van gebrande kemirivruchten ingewreven. Gelijk ge-
sneden bladeren met een gaatje in ’t midden — doch dan enkele,
dus niet dubbel gevouwen bladeren en zonder bladnerf — worden
met een touwtje tot een boek geregen. De band daarvan wordt
gevormd door twee plankjes, die somsfraai beschilderd zijn. Door
het koordje, dat zoowel door de bladen als door den band gaat,
eenige malen om het boek te winden, wordt dit gesloten. Zoo’n
boek kan een honderd jaar oud worden. Vaak worden de geschriften
geborgen in smalle houten doozen, die zieh bijzonder leenen
tot ornamenteering met snijwerk of schilderwerk.
Hoewel op Bali geen scholen of onderwijzers zijn — behalve dan
nu in Boeléléng en DjSmbrana, terwijl tijdens mijnverblijf InKarang-
asém daar één in aanbouw was — verstaat zeker het meerendeel
der mannen de kunst van schrijven en ook de meeste vrouwen, voor-
al uit de hoogere kästen. De kinderen leeren elkander al speiende
het alphabe^ en de ouders,j/ooral^de moeders, helpen met het
Het alphabe't is hetzélfde als het Javaansche. Alleen de schrijfwijze
van eenige letters is een weinig verschillend, terwijl de meer spitse
vorm der letters een natuurlijk gevolg is van het schrijfmateriaal.
DE TEEKENINGEN OP DE BLADZIJDEN 141 EN 2 0 6 GEVEN
poppen en beesten te zien, waarmede in het zuidelijk deel van Bali
met nieuwjaar gedurende veertien dagen verschillende vertoomngen
op straat worden gehouden. De poppen zijn van bamboe gevlochten
en met doeken bekleed; de maskers zijn van hout en.fraai beschil-
derd. De bovenste figuren op de prent op blz. 2 0 6 stellen een tijger
en een varken voor; links onder is een leeuw met een bijzonder
mooi gesneden kop met versieringen in uitgeslagen leer. De figuur
daarnaast is Doerga, de godin des doods. Zooais op de prent te
zien is worden de dierfiguren door twee mannen gedragen. ISS»
OP BL Z . 196 STAAN DE BALINEESCHE TEEKENS VOOR DE
hemelstreken afgebeeld. Deze zijn gecopieerd van een aarden bak
of kom, die in Den-Pasar in een tempel bij godsdienstige plechtig-
heden gebruikt werd. Zooais op de teekening te zien is hebben de
Baliers behalve voor Noord, Zuid, e n z .o o k nog teekens voor t
Midden, voor Onder en Boven.5S R Ä S R S Ä R Ä S R Ä S S !
OP BL Z . 197 IS EEN BESCHILDERD OFFERBAKJE AFGEBEELD.
Zoo’n bakje, gevuld met allerlei offergaven, wordt boven de slaap-
plaats van jonggeboren kinderen gehangen om de vele booze
geesten en kwade invloeden die het jeugdige leven dadelijk be-
dreigen, af te wenden. Op den onderkant van het afgebeelde bakje
Staat een voorstelling van kala Rahoe die bezig is aan de maan te
knabbelen S3 zie de teekening op blz. 129 en de beschrijving op die
zelfde bladzijde, tweede kolom S3. Op den voorkant is de kop van
een monster afgebeeld, Bintoeloe genaamd. Dit monster heeft
alleen een bovenkaak met vier snijtanden en twee groote slagtanden,
en één reusachtig oog. Dit zelfde monster is ook op blz. 163 te zien;
daar is het in steen uitgehouwen als Ornament van een tempelmuur.
Op de achterzijde van het bakje is Ardjoena afgebeeld, terwijl deze
in het Himalajagebergte in heilige afzondering levend, door wonder-
schoone nimfen, die heel verleidelijk hun rokjes optillen, in ver-
zoeking wordt gebracht, welke geschiedenis op blz. 4 5 , eerste
kolom, onderaan, reeds verteld is. Van beide zijkanten, die de zelfde
voorstelling vertoonen, is er één op de teekening afgebeeld. Deze
stelt een episode voor uit de Wiwaha. f
BLZ.199GEEFTTWEE
merkwaardige krisheften
te aanschouwen.
Het linksche is van
zwart ebbenhout met
goud enedelgesteenten,
het rechtsche is geheel
van goud, met steenen
ingelegd. Deze heften
zijn daarom zoo merk-
waardig omdat ze dui-
delijk te aanschouwen
geven dat een Baliër
zijn Ornamenten niet
alleen aan godsdienstige
voorstellingen ont-
leent, zooals tot nu toe
de algemeen gangbare
meening was, maar wel
degelijk ook aan de
hem omringende na-
In 1905 publiceerde ik een afbeelding van een dergelijk krisheft
SS in Eigen Haard. Schetsen van Bali en Lombok. N°. 2 SS waarbij
ik vermeldde dat het Ornament direct aan de natuur ontleend was,
wat aan Dr. J. D. E. Schmeltz, directeur van het Rijks Ethnographisch
Museum aanleiding gaf om het volgende te schrijven SS
eveneens in E. H. 1905, blz. 2 2 4 SS : „Niet het minste heeft dat kunst-
werk met de aangegeven voorstelling te maken. Voor alle voor-
werpen van soortgelijken aard kiest de Baliër zijn voorbeelden niet
uit de hem omringende natuur, maar hij ontleent die aan zijn godsdienstige
beschouwingen. Zoo ook hier: wie de afbeelding goed
bekijkt zal onmiddellijk aan het boveneinde een vogelbek herkennen
en wie b.v. houten beeiden van den vogel Garoedha, het rijdier van
Wisnoe of soortgelijke beeiden, zooals o.m. in ’s R. Etnogr. Museum
aanwezig zijn, heeft gezien, zal onmiddellijk weten dat wij hier
eveneens te doen hebben met het beeid van een rüstende Garoedha
Toen ik kort daarop genoemden directeur er op attent maakte dat
het beest op mijn teekening zes pooten had, en de vogej Garoedha
er toch zeker nooit meer dan twee had gehad, wat hij volkomen
beaamde, gaf deze geleerde heer mij n.b. ten antwoord dat ik dan
het heft bepaald verkeerd had nageteekend, dus bij ongeluk van
twee pooten er zes had gemaakt!
De prent op blz. 199 heb ik daarna, gedurende mijn tweede ver-
blijf op Bali, gemaakt; de beide heften zag ik te Tabanan. De maker
er van leefde nog. In gezelschap van den contrôleur Sandveld heb
ik dien opgezocht; hij was toen juist aan eenige zelfde stukken aan
het werk. Op mijn vraag wat de heften moesten voorstellen vertelde
hij dat het kotjèt-kotjètan’s SS een soort torren SS waren. Ik beloofde
toen een paar Inländers een ruime belooning als ze mij zoo’n beest
zouden bezorgen. Den volgenden morgen reeds had ik meerdere
exemplaren in mijn bezit, zoowel larven als poppen en torren.
De larf SS sebatah genoemd SS wordt gegeten. Een pop SS seman-
giang SS is afgebeeld op de teekening en heeft als model gediend
tot het rechtsche handvat. Alles is natuurgetrouw weergegeven,
wel iets gestyleerd, en met allerlei versieringen in goud ensteentjes
tot één fraai geheel gemaakt. Het volkomen insect is links op de
teekening te zien, evenals een heft dat daarnaar vervaardigd is.
De naam van den kever, kotjét-kotjétan, is ontleend aan het door-
dringende geluid dat deze maakt. Een exemplaar door mij naar
Holland gebracht werd te Amsterdam door den heer R. A. Polak
gedetermineerd als zijnde een boktor, Batocera hector. Op blz. 105
zijn sirihstampers afgebeeld die heften hebben die eveneens aan
de natuur zijn ontleend. Van links naar rechts stellen de heften
voor; een mannetje dat zijn behoefte doet, een zittend kereltje, een
vogel die iets van den grond oppikt SS geen garoedha! SS en een
kikker. Op blz. 221 ziet men twee palmwijnbekers met eenige dek-
seis daarvan. De deksels stellen voor een haan, een kip, een schild-
pad, nog een haan SS nu meer^je^ y leerd J3 en een kop van een
OP DE BLADZIJDEN 2 2 6 EN 2 2 7 ZIJN TWEE POOTEN VAN
hanen afgebeeld met daaraan gebonden mesjes. Zooals bekend is
behooren de hanengevechten op Bali tot het meest geliefkoosde
tijdverdrijf. De daarvoor bestemde hanen worden met zorg ge-
kweekt en geoefend. Op haast elk erf ziet men meerdere hanen
onder gevlochten korven staan, zooals op de teekening op blz. 27.
In de paleizen der vorsten heb ik vaak een honderdtal bijeen gezien.
In bijna elke dessa ziet men op het marktplein een hanenklopbaan;
die van Den-Pasar is wel de grootste vai^het heele eiland. Op blz.
Er bestaan vijf manieren om de verschillend gevormde vlijmscherpe
mesjes aan den linkerpoot van een haan te bevestigen. Op boyen-
genoemde bladzijden zijn twee manieren daarvan afgebeeld, ngisor
en ngabir geheeten. De andere manieren heeten némérang, mérétik
en marét. Bij némérang zit het mesje naast den poot, bij al de
andere manieren er onder gebonden en niet aan de natuurlijke
spoor van den
BLZ. 2 2 8 GEEFT DRIE DRINKWATERKANNEN TE ZIEN, WAAR-
van er twee in den vorm van een kip SS daarom ook tjérétan manoek
geheeten SS, zooals die uitsluitend in de dessa Kopangop Lombok
vervaardigd worden. De staart heeft een breede opening voor het
vullen; bij het drinken wordt de kip boven het achterover gebogen
hoofd geheven en komt dan een dun straaltje uit den bek. De mid-
delste kan wordt, evenals bij de gewone gendi’s, boven in het kom-
metje op den langen hals gevuld. Een houten deksel^met een lange
pen er aan, die in den hals past, dekt de kan af. Vaak is zoo’n deksel
fraai versierd met snijwerk als op de teekening op blz. 81 te zien is.