Het is zeker een zeer fraaie tempel geweest, nu is hij echter erg vervallen
en verwaarloosd. In het midden van het tweede plein Staat een enorm hooge
tjandi van gebakken steen, waarvan de top tijdens een aardbeving naar
beneden is geduikeld. Er vlak bij was eertijds het paleis van den zelfden vorst,
doch dit was na de verovering van het rijk MSngwi door de Badoengers in
1891 geheel met den grond gelijk gemaakt. Den volgenden morgen vroeg
werd huis en bed weer ingepakt en ging het verder noordwaarts. Weer liep
de weg door groote dessa’s onder prächtig geboomte en met vele, dikwijls
zeer fraaie tempels. Eerst Bringkit, waar ik twee aardige badplaatsen zag,
die in den bodem waren uitgegraven, dan M Sngwitani, MSngwi, de oude
Op deze wandeling zag ik vele gespleten poorten X de bekende Tjandi-
bentar, zooals o.a. op de blz.8 3 en 1 27zijn afgebeeld X , waarvan verkeer-
delijk ook de anders geheel vlak gehouden binnenzijden met Ornament waren
behakt. Vele tempels zijn hier van een gracht omgeven; een steenen brug
leidt dan tot den ingang. In de grachtmuren zijn hier en daar tot versiering
waterspuwende naga-koppen aangebracht en op de pleinen voor den hoofd-
ingang steenen voetstukken met potten, waarin bioeiende planten. Even voor
Blajoe passeerde ik in een diep dal de grens tusschen Badoeng en Tabanan.
In Blajoe heerschte een gezellige bedrijvigheid; op een groot plein was een
menigte volks bezig met het oprichten van een hooge loods van bamboe, met
dak van atap; van alle kanten werden lange bamboe’s aangesleept en vele
handen hadden druk werk met deze op maat te hakken en aan het bouwwerk
te bevestigen. Eerdaags zou er feest worden gevierd, het inwijdingsfeest
van een nieuwen tempel, die juist gereed was gekomen. De tempel lag aan
hetzelfde plein en leverde met zijn slanke poorten van nieuwen licht-gelen
steen een schitterend mooien aanblik op. Ik ging binnen om alles eens goed
op te nemen en bewonderde vooral het fraaie bladornament waarmede zoo-
wel de muren als de poorten waren overdekt. Toen ik weer het plein betrad,
hadden de meesten het werk gestaakt en was ik weldra door een dichten
kring omsloten; ik kon niet vinden dat die donkere gezichten bijster vriende-
lijk keken, eer het tegendeel, en zag dus maar af van mijn voornemen om
een teekening^ van den tempel te maken en stapte weer noordwaarts. Mijn
dragers en mijn beide jongens hadden het raadzaam geoordeeid dit al eerder
te doen en waren mij ver vooruit. In de volgende groote dessa, Marga, vond
ik ze op mij wachtend op het m a p H p ip in X * g ^ g - o g ? q ^ > g
Ook hier leverde het plein een feestelijken aanblik op. Rondom de groote
overdekte hanenklopbaan die er in ’t midden stond, waren meerdere rijen
palmbladeren in den grond gestoken; er was veel volk bijeen en een ieder
was op zijn fraaist uitgedost. De hanengevechten waren in vollen gang; reeds
hadden ze meerdere dagen geduurd en toevallig waren ze juist begonnen
op den dag, dat de hoofdplaats X een twee uur hier vandaan X van uit zee
werd beschoten. Van den oorlog scheen men zieh hier dus al heel weinig te
hebben aangetrokken. j
Een van de zijden van het plein werd ingenomen door de poeri van Goesti
Gede Poetra, die behoorde tot de voornaamste poenggawa’s of raadslieden
van den overleden vorst. Een paar maal trachtte ik hem in zijn woning te
spreken te krijgen, doch hij vertoonde zieh niet en liet weten dat hij sliep of at
of aan ’t schuiven was. Nu, ’t was niet verwonderlijk, dat hij maar liever geen
Blanda zag, zoo kort nadat zijn eigen heer zoo leelijk in de val was geloopen.
zieh te baden. Op mijn verzoek werd ik er heen gebracht.
Het was dicht in de buurt in een rotsig dal vol steengroe-
ven; drie stralen kristalhelder bronwater spoten er met
kracht uit den rotswand. Natuurlijk was er bij de bron
een,tempeltje gebouwd, door steenen tempelwachters
bewaakt. Het zeer merkwaardige echter van dit tempeltje
is een reusachtige,in de rots uitgehakte olifant, 5' h meter
lang,Vhet'grootste'[beeld ¡dat ik ooit opJBali zag en’ het
eenige dat met dejevende rots ¡waar het was uitgehou-
wen 66n geheel vormt. Even boven dit reusachtig gedierte
is een tijger uitgehouwen, daarboven weer het beeid van
een god, die de bron beschermt, bijgestaan door tijger
en olifant, die dreigend voor zieh uitzien, als om de booze
geesten, die er steeds op uit zijn om heldere bronnen te
verontreinigen of te doen opdrogen om de menschen te
plagen, vrees aan te jagen. X Zie de teekening op blz. 181.
Het dorpshoofd, Goesti Gedd Raka geleidde mij dien
avond naar de ruTne van een tempel, die, toen het rijk
van MSngwi nog bestond, aan den vorst had behoord.
In Djlantik rustte ik even uit. Voorbij ’t volgende plaatsje, Apoean,
ging het door twee enorm zware ravijnen, zeker een vijftig meter
diep, waardoor snelvlietende riviertjes stroomden. Geiukkig had
het. de ,laatste dagen niet geregend, want dan zouden de steile
kleihellingen zoo goed als onbeklimbaar zijn geweest.’s Nachts
bleef ik in de kleine dessa Batoeriti hoog in het gebergte. 5S 5 >
Evenals overal, stroomde ook hier, toen ik mijn hutje bouwde, de
mannelijke bevolking toe en de kinderen X de vrouwen en grootere
meisjes zagen meest van op een kleinen afstand toe X en gingen
in een grooten kring om me heen zitten en bekeken en bespraken
ajles. Langzamerhand echter kwamen ze dichterbij en betastten de
dingen en gluurden over den wand van katoen of er onder door.
Het gereedmaken en verorberen van mijn middagmaal, bestaande
uit een blik erwtensoep, met wat rijst en vruchten, genoot als altijd
veel beiangstelling. Vooral het openen van het vooraf in water
gekookte blikje bezorgde mij en de omstanders veel genoegen.
Ik richtte het namelijk steeds zoo in, dat als ik met het instrumentje
om het blik opente knippen, er bovenin een gaatje had geslagen,
het dünne straaltje kokende soep, dat door de inwendige span-
ning, door ’t koken ontstaan, er met kracht-uitspoot, op de hoofden
en naakte boveniijven van de met aandacht toeziende omstanders
terecht kwam, wat dan luide kreten van verwondering wekte en
meestal het gevolg had dat de heele troep hals over kop uiteen
stoof of over elkaar heen buitelde. Ik kwispelde dan nog eens goed
met het kokende straaltje over de op^den grond liggenden, maakte
het blik verder open, goot de inhoud in een geSmailleerd bord
X nieuwe bewondering X en at ’t soepje smakelijk op met een
lepel, wat op zieh zelf ook al weer de moeite loonde van lang en
aandachtig bestudeeren. Zoo’n voorval gaf mijn toeschouwers dan
eenige uren lang stof tot uitbundig lachen, waarmede ik mij dan
ook weer kostelijk vermaakte. Mijn veldbed met klamboe dat uit
zoo’n klein pakje zieh ontpopte, baarde vooral groot opzien, enals
ze wisten dat ik in bed lag, dan kwamen ze in grooten getale opzet-
ten en streken telkens een lucifer af, die dan fantastisch een reeks
spiedende hoof den verlichtte. Voor dat alle dorpelingen mij onder de
klamboe hadden zien liggen, waren er heel watlucifers uitgebrand.
Van rüstig slapen was er meestal niet veel sprake, want, waren de
nieuwsgierigen afgetrokken, dan kwamen de talrijke kampong-
honden en blaften en huilden zonder ophouden tegen dat vreemde
witte ding, dat mijn woning was. Nu en dan kwam er een binnen en
liep over een bord of tegen een flesch aan en sloeg dan, verschrikt
door het gerinkel, met groot geraas op de vlucht. Ook de varkens
maakten hun opwachting. Eens werd ik wakker doordat zoo’n
monster zieh zijn rüg stond te schüren tegen den rand van mijn
bed, dat door die bewerking haast onderstboven ging. En bij dat
alles voortdurend nog hanengekraai. S S S S S S
Den volgenden dag ging het steeds hooger en hooger, door koffie-
tuinen en dan door het oerwoud met zijn boomvarens en dicht
bemoste casuarinen. De weg zou voeren längs het bergmeer
Bratan, op 3 000 voet hoogte, welk meer we reeds op onzen tocht
■ ■ S fe ^ lic h t bij de markt, in de schaduw van een geweldigen
H C S B warmgin trok ik weer mijn huisje op. De wandeling van
I lW l B l a j o e naar hier was mij zoo goed bevallen dat ik besloot
■ •JP^Bhier een dag over te blijven om wat landschapstudies in
omtrek te kunnen maken; vooral de toegang tot het
plaatsje had mij bekoord met al die statige dicht aaneengesloten
boomen, die hoog boven de nederige huisjes een groen gewelf
vormden en juist aan den toegang een reusachtige natuurlijke poort.
Dicht in de buurt van mijn hutje was een hoog schilderachtig brugge-
tje over een waterleiding, van Vierkante stukken paras opgestapeld.
Den heelen dag door was het daar een gaan en komen van vrouwen
en meisjes, die, in groote potten en bakken, beider water gingen
halen uit een naburige bron; een alledaagsch schouwspel op Bali.
Maar dit eenvoudige geval werd des avonds als de schuine stralen
van de snel dalende zon goudgeel licht en diepe fluweelige schadu-
wen tooverden om de slanke figuurtjes en om het leuke bruggetje
van zoo’n wonderbaarlijke schoonheid en bekoring, dat ik daar, tot
het geheel duister was, als in gebed verzonken heb toe zitten zien.
Toen het den volgenden morgen verder zou gaan, hurkten mijn twee
jongens voor mij neer op den grond en vroegen verlof om weer
naar huis te mögen gaan. Hier in dit vreemde land, hoewel slechts
eenige uren over de grens van Badoeng, voelden zij zieh niets op
hun gemak. Ik bracht hun onder het oog, dat zij, toen ik ze in Den-
Pasar aannam, vol zelfvertrouwen beweerd hadden „brani” genoeg
te zijn om tot Boelfelbng te reizen. Doch het hielp niet, ze durfden
geen stap verder. Nu, dan maar zonder bedienden en zelf mijn
Dien dag legde ik een grooten afstand af en wandelde door vele
dessa’s. Als altijd moesten er ook nu weer heel wat beekjes, water-
leidingen of riviertjes doorwaad worden; bruggen behooren tot de
hooge uitzonderingen in zuidelijk Bali en al is er een overgang, dan
is die dikwijls nog heel weinig vertrouwbaar, zooals b.v. het gevaar-
lijke bruggetje hoog boven het water op blz. 167.