ren voor. Volgens overievering werden deze doeken vroeger in Modjopahit
gemaakt; ook gelooft men dat ze geneeskracht bezitten en worden daarom
kleine stukjes er van aan zieke koeien en paarden te eten gegeven. Van
T&nganan keerde ik naar de hoofdstad terug.SsJ-' ‘- ^ <r ' C _’i
■ V l ^ ^ a a r mijn tijd begon op te schieten, k o n ik tot mijn spijt slechts
■ enkele dagen gebruik maken van de gastvrijheid van Goesti Djlantik;
I w l i n den morgen van den vijfden dag reeds nam ik afscheid van hem
H I S H e n zijn sympatieken toekomstigen opvolger, die mij tot buiten de
^ g ^ ^ d e s s a begeleidde. Daar steeg ik te paard om mijn laatste rit op het
eiland te aanvaarden. Als geleide had de oude Goesti mij een poenggawa en
een schrijver met gevolg en een twaalftal dragers mede gegeven, terwijl een
paar boden een dag eerder vertrokken waren om onzen komst den verschil-
lenden dorpshoofden te melden en in Koeboe en Tianjar een nachtverblijf
gereed te doen maken. Snel ging het noordwaarts door een lange reeks
dorpen. In dessa Tista zat de klian ons buiten zijn deur op te wachten; aan den
weg had hij een stellaadje van bamboe opgericht, keurig versierd met groen
en bloemen en beladen met vruchten en allerhande eetwaren. Na hiervan wat
genuttigd en den gever gracieuslijk bedankttehebben trokkenwe weer verder.
T o t Tista was de weg stijgend geweest, nu begonnen we te dalen, längs
steenige hellingen, tot in een geheel door bergruggen omsloten dal, waarin
de dessa KSbon. Hier had het dorpshoofd in zijn woning eenige rustbanken
in gereedheid gebracht, met kleurige matrassen en rolkussens belegd en dito
gordijnen omhangen; een groote voorraad eetwaren, vruchten, gebraden
kippen en eenden en een speenvarkentje, stond er nevens. In de dessa, op de
markt, zag ik een lange reeks tentjes, waarin een groot aantal smeden, druk
aan den arbeid. Hier worden voornamelijk messen ver-
vaardigd, welke om hunne goede eigenschappen over
heel Bali zeer gezöcht zijn.
Verderop voerde ons pad tusschen lange cactushagen
en vaak door breede steenige, nu droge rivierbeddingen,
waarin alleen na hevige, langdurige regens, water van
den Agoeng afstroomt; voorbij Batoemidi werd het
Strand gevolgd. t g S S S g g
Bij het hoofd van Koeboe, die ons aan de grens van zijn
gebied, een uur van zijn dorp, met gevolg had opgewacht,
werd den nacht, doorgebracht. Ook hier was het huis
versierd en stond een keur van eetbare zaken gereed.
Vroeg in den morgen trokken we weer verder, door een
dorre streek, meest längs het mulle Strand. Aan deze
zijde van de Piek van Bali was duidelijk de reusachtige
krateropening in den top te zien, daar hier de kraterwand
veel lager was. In den middag kwamen we voorbij een
tempel aan het Strand, welke tempel behoort bij den veel
grooteren op de helling van den nu niet meer werkenden
vulkaan Poelaki in West-Boelfelfeng SK zie biz. 133 SK.
Mijn poenggawa en zijn gevolg stegen even vöör den
tempel van hun paarden, liepen op zee toe en waschten
hun handen en traden toen eerbiedig buigend den tempel
binnen, waar ze eenige oogenblikken vertoefden. ¡ S R
Na een vermoeienden tocht bereikten we in den avond
Tianjar; weer versieringen en feestgaven. Den morgen
daarop keerden mijn reisgenooten uit Karangasem huis-
waarts; de poenggawa van Tianjar vergezelde mij tot
Tembok, de eerste dessa op Boel&l&ngsch gebied. Aan
de grens van Boelfelfeng had ik hem bedankt voor zijn
geleide en hem verzocht naar zijn woning terug te keeren,
waaraan hij toen gevolg had gegeven. Even later echter
kwam hij mij weer achterop en haalde mij in en vroeg
of ik hem toch toe wilde staan mij tot de eerste dessa
te begeleiden. Hij had ’t niet over zieh kunnen verkrijgen
om mij alleen verder te-laten trekken; dat zou toch wat
al te onwellevend zijn geweest! Bij Tembok begon de
mooie, met boomen beplante weg, die door heel Boelfe-
leng voert; aan beide zijden van den weg waren uitge-
strekte bosschen van lontarpalmen, zwaar met vruchten
beladen. In den middag zat ik weer in de voorgalerij van
de pasanggrahan te Tfedjakoela SK zie blz. 151 SK en den
dag daarop was ik te Pabäan-Boelfelfeng en daarmede
helaas aan ’t einde van mijn laatste reis op B a li.5 Ä R 2 i
i- OO NU EN DAN HEB IK REEDS MET EEN ENKEL WOORD
GEWAG GEMAAKT VAN DE PRÄCHTIGE BALISCHE
WEEFSELS EN OP DE LAATSTE BLADZIJDEN HEB IK
DE ZELDZAME DOEKEN VAN TENGANAN BESPROKEN;
HET WORDT NU TIJD DAT IK U WAT MEER MEDEDEEL
I OMTRENT DE WEEFKUNST. IK LAAT HIER DUS VOL-
I] GEN WAT IK AANGAANDE D IT ONDERWERP TE WETEN
I BEN GEKOMEN. OP BALI WORDT BUNA UITSLUITEND
I MET ZIJDE GEWEVEN, ALLEEN IN DE ENKELE PLAAT-
1 SEN WAAR NOG BALI-AGA WONEN, DUS IN DIE PLAAT-
sen waar de afstammelingen van de oorspronkelijke bevolking te vinden zijn
SK zooals o.a. in het bovengenoemde TSnganan en in SSmbiranin Boeleleng IK
wordt nog katoen gebruikt. Hoe deze katoen bewerkt wordt, vertelt ons de
ambtenaar J. J. Fraser in een artikel, waarin deze een gedeelte van de weef-
kunst op Bali behandelt. St! De Weefkunst in de afdeeling Boeleleng. Tijdschrift
voor het Binnenlandsch Bestuur, Dec. 1908. St! aan welk artikel verschillende
bijzonderheden ontleend zijn. „Om de pitten uit de katoen te verwijderen”
schrijft hij „maakt men gebruik van een eenvoudig toestelletje, pamipisan, be-
staande uit twee houten rolletjes, die over elkaar gedraaid worden en waar-
tusschen de katoen gebracht wordt; de pitjes, die niet tusschen de vlak tegen
elkaar aandraaiende rolletjes door kunnen, moeten achterblijven. Daar na wordt
de katoen, die vast in elkaar zit, uitgerafeld, welke bewerking menjetet heet en
daarin bestaat, dat een gewoon handboogje van hout, pSnjStfetan, gespannen
door een opgerold roembiablad, vlak boven een hoopje katoen wordt aange-
trokken, of sterker gespannen, door middel van een houtje met een knop en
weer losgelaten; door de trillingen grijpt de koord de katoen en pluist die uit.
Daarna wordt de katoen tot draden gesponnen, m&ngantih, door van een hand-
vol katoen een puntje te hechten aan de punt van een spoel van pinanghout,
gantjan, die door middel van een vliegwiel, djantferS, snel wordt rondgedraaid,
en de katoen, die in de hand gehouden wordt, langzaam uit te trekken”. De
verdere bewerking komt overeen met wat ik over het weefklaar maken van
Een streng zijde, van China ingevoerd, wordt eerst op een grooten garenwinder
of oendar gebracht, en daarna op klosjes, oelakan’s, gewonden; zoo’n klosje
is daarbij op een spilletje gestoken, dat door middel van een van bamboe
gevlochten wiel met handvat snel wordt rondgedraaid. Dit opwinden heet
ngSlihing. De klosjes worden dan op een raamwerk gezet en van de draden
twee of drie op een spoel in66n gedraaid, weer door
middel van een inrichting met een wiel, djantra pangan-
tikan genaamd. De nu zooveel dikkere zijde wordt op
een rekje, panglikasan, in knotjes, tjeledan’s, elk van
tien draden verdeeld; naar het aantal knotjes, dat voor
een doek gebruikt is, wordt de prijs daarvan berekend.
De knotjes zijde worden in water gekookt met asch
van padistroo, totdat ze zacht zijn geworden en dan in
koud water gewasschen en goed uitgewrongen om de
aschdeeltjes, die het vuil hebben opgenomen, te verwijderen.
De nu helderwitte grondstof wordt in de zon
gedroogd. Moet de zijde dienen voor ketting, dii, zoo
wordt deze eerst geverfd, bijna altijd rood, en de kleur
standvastig gemaakt in een mengsel van aluin, citroen-
sap en tamarinde in water. Daarna, als alles goed
gedroogd is, wordt de zijde in rijstewater gedompeld
en op twee latten gespannen en nu stevig geschuierd
met een borstel van stijve vezels van den ar&npalm,
daarna nog eens met een bosje kokosvezels. Deze
bewerking heet sikat. De draden zijn nu stijf, kleven
niet meer aan elkaar en zijn geschikt om als ketting
dienst te doen. Niet dadelijk worden deze draden nu op
het weeftoestel gespannen, maar eerst op een soort
raamwerk met vier opstaande paaltjes en wel op de
zelfde lengte als de ketting later op het weefgetouw zal
komen te zitten. Bij ¿¿n van de paaltjes Staat een reepje
lontarblad; hier wordt bij het opwinden een witte draad,
goehoen, ingebracht, die later dienen moet om door
■ middel van een latje de onderste kettingdraden bij het
weven tusschen de bovenste door te halen. Ten laatste
worden de draden door de kam, s&rat, gestoken en
kunnen nu op het getouw gespannen worden. Het
weven met de vooraf zoo kunstig gekleurde inslagdraad
kan nu een aanvang nemen. Om het Ornament op den
inslagdraad aan te brengen, wordt deze, evenals dat
ook in TSnganan geschiedt SK zie den uitleg op blz. 2 09
SK op een rek gespannen dateven lang is als het weefsel
breed zal zijn SK zie weder de prent op blz. 212 SK. Ook
bij de Boelfelfengsche doeken worden nu al die plaat-
sen die niet rood mögen worden met reepjes pisang-
bast stevig omwoeld, waarna het roodverven in een
kuip plaats heeft. Alleen bij dit roodverven worden de
dradenbundels in een kleurbad gedompeld; alle andere
kleuren worden uit de hand opgebracht. Nadat de ge-
droogde strengen weder op het raam zijn gespannen,
wordt al de pisangbast verwijderd en worden de witte
gedeelten verschillend gekleurd, uitgenomen natuurlijk
de plekjes die wit moeten blijven, welke ook zoolang
omwonden blijven. Dit kleuren geschiedt op een eigen-
aardige wijze; twee bamboelatjes, waarvan het eene