DE BRATA-JOEDA. ZANG EEN TO T ZANG ACHTEN TWINTIG.
Blz. 3 9-47. De strijd tusschen Pandäwä’s en Koräwä’s. Astinä en
Indra-prasta. KrSsna wordt afgevaardigd naar Astinä. Vier goden
dalen neer en vergezellen hem. Dichterlijke beschrijving van de
schoonheden van Banowati en van haar weelderig verblijf. KrSsna
keert onverrichter zake terug. De strijd neemt een aanvang. Sdtä,
veldheer der Pandäwä’s sneuvelt. Drésta-dyoemna wordt zijn op-
volger. Bimä, veidheer der Koräwä’s sneuvelt en wordt opgevolgd
door Dronä. Abimanjoe sneuvelt; Siti Soendari, zijn echtgenoote
laat zieh met zijn lijk verbranden. Sindoe-rädjä, door een list mis-
leid, wordt gedood. De wonderpijl Pasoepati. Een ander toover-
wapen, het geschrift Kalimosädä. Van een gedwongen huwelijk en
een welwillenden schoonvader. Gatotkätjä doodt LSmboesana en
Lämbänä en sneuvelt zeit; zijn moeder Arimbi volgt hem in den dood.
OVER DE KLEEDING VAN MANNEN EN VROUWEN X B L Z .49-51.
Over de kleeding van de vrouwen. Jeugdige naaktloopers. Het
kapsel. Kämmen. De visch-olifant en het ontstaan van Bali. Een
haarlok als teeken van huwbaarheid. Oorknoppen. Tandenvijlen
en straf op het nalaten daarvan. Ringen. De kleedingstukken.
Over de kleeding van de mannen. Hoofddoek, kapsel en fanden.
Het uittrekken van baard en snor. Krissen. Bladzijde 49-51.
OVER HET UITERLIJK DER BALIERS X BLADZIJDE 52 -5 3 X
„Swarten met gekrolt hayr.” Over hun lengte en het verschil
met de Javanen. Lange armen en breede voeten. Mismaakten.
OVER HET HARDE LO T VAN DE VROUWEN X BLZ. 53-5 9 X
Huwelijksaanvraag. Een bruid koopen of door arbeid verdienen.
Het schaken met goedvinden en met geweld. Huwelijksinzegening.
Toebereidselen tot het feest. Öfters aan de goden en de booze gees-
ten. Overgieting met wijwater en stille belofte. Polygamie. Schei-
ding. Het familieleven. Onvruchtbaarheid een groote schände. Op-
voeding der kinderen. De weduwstaat. Aan den vorst overgeleverd.
Publieke dansmeisjes. Een aangenomen zoon als redmiddel. i S ?
EINDE VAN DEN BRATA-JOEDA X BLADZIJDE 61-71 X
Tweestrijd tusschen Ardjoenä en Karnä. De slang Ardä-walikä
wordt door Ardjoenä gedood. Karnä sneuvelt; de_ Koräwä’s slaan
op de vlucht. Saljä, veldheer der Koräwä’s. Saljä en Satyäwatij
zij wil zieh doorsteken, maar Saljä belet het haar. Wräkodärä
verplettert Sakoeni. Koning Doerjodänä kruipt van angst onder
water. Hij wordt gevonden en overwonnen; zijn vervloeking. Kr&sna
onrustig hierover, trekt met de vijf Pandäwä’s de wildernis in. Bij
, zijn terugkeer krijgt hij bericht van den nachtelijken overval van het
kamp der Pandäwä’s door Swätämä. Algemeene rouw. Bagawan
Wjäsä verschijnt en houdt een lange troostrede. Swatämä opge-
spoord en ontwapend. Ardjoenä verliefd.Joedistirä koning van Astinä.
VAN SINGARADJA NAAR DE BERGMEREN X BLZ. 7 3 EN 74 X
Naar de pasanggrahan te GitgiL Uitzicht over de rijstvelden op
zee. Stille avonden. Een griezelige jacht en een vreemd gerecht.
OVER RIJSTVELDEN, AANLEG EN BEWERKING X BLZ. 74-111.
Over den oorsprong van de natte rijstcultuur en de verbreiding
daarvan. Cornells de Houtman vertelt van de rijst op Bali. Het
ontstaan en het bestuur der waterschappen. De soebak-kas. Saja’s.
Soebak-reglementen. Bij de rijstcultuur geen standverschil. Af-
zonderlijke rechtspleging en verplichtingen der soebak-leden. Blz.
81-86. Van een verwoest waterwerk en een fraai versierd verdeel-
blok. Blz. 8 6-87. Het nazien van de waterleidingen. Afkoop van
verplichte werkzaamheden. Kostbare tempelversieringen. Blz. 89.
Offerfeesten, het oogstfeest, feestgangers in geestverrukking en
gevaarlijke dansen. Blz. 9 0 -9 4 . De bevloeiing der rijstvelden. De
vulkanische oorsprong van den bodem, paras. Groene bemesting.
Geweldige uitbarsting. Doorbraak van het meer Boejan. De berg-
meren. De vorst, eigenaar van al het water. Hoofd-sädahan, onder-
sSdahan en soebak-hoofd. Het verkoopen en verhuren van water.
Blz. 95-102. Kunstenaars in het aanleggen van waterleidingen.
Dämmen en overlaten. Waterpasinstrument Hoe een kidang een
waterleiding tot stand deed komen. Bezinkvijvers, roosters, duikers
en tunnels. Contract voor het graven van een tunnel. Blz. 102-107.
Gronden die „tängäd” zijn, bijgeloof vaak een belemmering. Verdee-
ling van het bevloeiingswater, verdeelblokken. Vaststelling van de
sawah-werkzaamheden. Afvoer van het gebruikte water, Blz. 108-111.
TO CHT NAAR HET BERGMEER BOEJAN X BLADZ. 113-115 X
Koffietuinen. Toja Ketipat. Danoe Boejan, danoe Tamblingan,
danoe Bratan en danoe Batoer. Gouden vischjes en geld als offer
voor de meer-godin. Een godin op den loop. Visschers. De tempel-
tjes aan de meren Boejan en Tamblingan. Nog eens de ramp van
1818; een geheel dorp verslonden. Warme geneeskrachtige bron.
NAAR BOEBOENAN EN MOENDOEK IN WEST-BOELELENG.
Blz. 116-131 X Längs de noord-kusL Chineezen. Het eilandje Kramat.
Gedenknaald bij Bandjar. Aanleiding tot de expeditie tegen Bandjar
in 1868. Blz. 116-117. De expeditie door een inlandschen dichter be-
zongen. Oorzaak tot den veldtocht. Mislukte zending naar Banjoe-
wangi. Een gezant door de onzen gevangen genomen. Eerste mislukte
aanval op Bandjar, de koelies op den loop. De tuinen der
opstandelingen geplunderd. Nieuwe aanvoer van koelies. Tweede
mislukte aanval, de Balische hulptroepen zetten hetop een loopen.
Derde mislukte aanval. Nieuwe troepen en een nieuwe aanvoerder.
Bandjar veroverd. Blz. 117-126. De pasanggrahan te Boeboenan.
Tjandi-bäntar te Pängastoelan en te Boeboenan. De beeldhouwer
I Segnol. Een drieling. Maansverduistering. Blz. 126-129. Weefsels
en kain prada. Een buitengewoon mooie doek. Naar de pasanggrahan
te Moendoek. Tempel te Gobläk, bronzen lampjes. Een dorp van
bamboe. Bali-aga, menscheneters en een onsmakelijke rijstschotel.
Hoe aan het menscheneten een einde kwam. Blz. 129-131.
EEN ZE IL TOCHT JE ROND WESTELIJK BALI HK BLZ. 133-140 HK
Aan boord. Ons ranke vaartuigje. Eenzame tempels. Gehechtheid
van den BaliSr aan zijn geboortegrond. Een paar voorbeelden daarvan,
door Liefrinck medegedeeld. Een uitstervende en een uitge-
storven dessa. Blz. 133-135. Warme bronnen. Zeetuinen en zee-
monsters. Straat Bali. Bali met Java Ö6n. Zwaar weer en een gevaarlijke
branding. De rivier van Loloan.Blz.135-138. Legende waarin
van de scheiding van Bali van Java sprake is. Een verkwistende
zoon en een goedgeefsche slang boven op den Goenoeng Agoeng.
De staart van de slang afgehouwen en de boosdoener gedood. De
staart weer genezen en de booswicht weer in het leven geroepen.
Bali wordt met een langen nagel van Java afgesneden. Een klui-
zenaar boven op een schoffel; de kluizenaar overbluft door een
benijdenswaardige waterloozing. Hoe een koning daarvan partij
wist te trekken. Blz .138-140. Loloan geheel uitgemoord. Blz. 140.
VERBLIJF IN DE AFDEELING DJEMBRANA HK BLADZ. 141-148 HK
Twee feesten in een huistempel. Een bemiddelaar tusschen menschen
en goden. Goden en godinnen dalen op aarde neder. Klachten
over een verwaarloosden huistempel. Van een vader die bij vergis-
sing zijn eigen kind o ffe rt Het geofferde kind door drie hongerige
reizigers opgegeten. Een zonderling hanengevecht. Een vuurproef.
Een eeuwenoude klacht. Hemelnimfen op aarde. Dans en gezang.
Betaalde küssen. Blz. 141-146. lets over Djämbrana en de inwoners.
Kunstnijverheid. Ouderwetsche karren en een zonderlinge neus-
beker. Het landgoed Tjandikäsoema. Krokodillen en ander wild.
Blz. 146-147. Terugtocht naar Boeboenan. De pasanggrahan te
Poeloekan. Moeilijke rivierovergang. Dicht bosch en tijgers. Een
voorbeeld van eerlijkheid der inlanders. Blz. 147-148.
TO CHT NAAR HET OOSTELIJK DEEL VAN BOELELENG HK
Blz. 149-151 HK De tempels van Krobogan en Sangsit Djagaraga en
<fe pasanggrahan te Pänindjoan. Een groep helleboomen. Sawan.
De poenggawa Ida Njoman Karang, zijn lange nagelsenzijn woning.
Een rijk gezegend echtpaar. Een steengroeve en een ^aardige
badplaats. Tandjoeng Batoe. Een heilige bron en moeielijkheden
met de goden bij het aanleggen van een weg. De pasanggrahan te
Tfedjakoela. Van een knappen goudsmid en een slimmen vorst.
EEN BEZOEK AAN HET BATOER-GEBERGTE HK BLZ. 153-167.
Naar de hoofdplaats Bangli en bezoek bij den vorst. Brutale dragers.
Panalokan en dessa Batoer. De Batoer-tempel gedeeltelijk door lava
verwoest. Het eerste bericht omtrent een hevige uitbarsting. Jonge
kratertjes. Een vesting door de lava ingenomen. Wat Zollinger van
het Batoer-gebergte verhaalt Een stimme Chinees. Koeta Daläm
en een grootsch vergezicht. Dessa Batoer. Menschelijke lastdieren.
Blz. 153-160. Beschrijving van het uiterlijk van den grooten krater.
Wat Zollinger van een mogelijke beklimming van den vulkaan dacht.
Bestijging van den Batoer. Een heel dorp oponze hielen. Van den
treurigen afloop van een mislukte klimpartij. De kraters bereikt
Een gat van over 9 0 0 meter diepte. Terugtocht Naar het meer.
Visschers en eenden, enz. Brandnetels. Blz. 161-165. Beklimming
van den Abang. In koude nevels. Twee dagen op dragers gewacht
Hartstochtelijke opiumschuivers. Aankomst in dessa Oeboed. Een
lusthof en een oude rotstempel. Van een zenuwachtigen Tjokorda
en zijn vier vrouwen. Aankomst in Den-Pasar. Blz. 166 en 167.ÏS52
DE LAATSTE EXPEDITIE TEGEN BADOENG EN TABANAN HK.
Blz. 169-175. De aanleiding tot deze expeditie. Verschil over een
schadevergoeding. De blokkade. Een gevaarlijke tocht door hevige
branding en aankomst op de vloot voor Sanoer. De landing. Merk-
waardige vaartuigjes. Mislukte lansaanval. Bombardement van Den-
Pasar. blz. 169 en 170. Kësiman en de hoofdplaats ingenomen. Een
gruwzaam bloedbad. De vorst laat zieh met de zijnen dooden en
betaalt er voor. Pamëtjoetan binnen gerukt. Zelfmoord van den
radja en zijn getrouwen. Een teleurgestelde poenggawa. Een uit-
gestrekte ruinenstad. Blz. 171. Beschrijving van den fraaien huistempel
in de poeri van Kësiman. Het inmetselen van bordjes reeds
een oude gewoonte. Antieke stukken geschut. Opmarsch naar
Tabanan. De vorst van Tabanan geeft zieh o v e r en wordt gevangen
gezet. De vorst en zijn zoon maken een einde aan hun leven. Blz.
171-173. Beschrijving van de poeri van Den-Pasar. Blz. 173-175.
NAAR HET EILAND SERANGAN EN DEN TAFELHOEK. BLZ.
177-180. Met de „Mataram” naar Sërangan. Het dorp Sërangan,
half Balineesch, half Boegineesch. Een mooie tempel van koraal
gebouwd. Blz. 177 en 178. Van Den-Pasar naar den Tafelhoek. Te
paard naar Djimbaran; te voet het onherbergzame oord in. Een
dorp ontdekt. De tempel Oeloewatoe op een vooruitspringende
rots aan de steile zuidkust. Een aangename verrassing. Vuur maken
met bamboe; siecht drinkwater. Gastvrije ontvangst aan boord van
de „Van Gogh”. Naar de Padang-baai. Blz. 1 7 8 - 1 8 0 /S S S S S S !
TE VOET VAN DEN-PASAR NAAR BOELELENG. B LZ. 181-185.
Met twee vijanden op reis door half veroverde landschappen. Een
händige pottenbakster. Van een reusachtigen steenen olifant bij
een bron. Overblijfselen van het mächtige Mëngwi. Een nieuwe
tempel en onvriendelijke gezichten; mijn jongens aan den haal. Een
onzichtbare poenggawa. Een schilderachtig steenen bruggetje.
Mijn jongens weigeren verder te gaan. Algemeene belangstelling
bij het bouwen van mijn tent; kokende erwtensoep op naakte boven-
lijven. Bezoek van honden en varkens. Een bad in het bergmeer
Bratan. Einde van de wandeling. Plaga. Bladzijde 18 1 -1 8 5 .S ^ 2 *Ä S
LAATSTE GROOTE TOCHT ROND BALI * BLZ. 186-189. S
Over Boeboenan naar Bantiran. Door de modder naar Blimbing.
Onvrij wil lige modderbaden. Aankomst te Tabanan. Veiling van een
vorstelijken inboedel. Naar de Zuidkust Twee tempeltjes op de
rotsen. Over Den-Pasar naar Gianjar. Een tempelpoort met Olifanten
en een door een reus gebouwde brug. Blz. 186-188. Feestelijkheden