CSSS MONDSTUK VAN EEN F LU IT K 2 9 _________ csa> 198 CSS9
n nu nog een drietal vragen. Waar komt echter de trom
I S n Ä ' v a n daan? Hoe heeft ze eertijds gehangen? En waartoe
heeft ze gediend? Dit zijn vragen die bij beschouwing van
zoo’n geheimzinnig voorwerp onwillekeurig oprijzen. Ook
vorige schrgvers over keteltrommen hebben zieh
dusdanige vragen gesteld en getracht er een oplossing voor ¡te
vinden; geheel beantwoord zijn ze echter nog geenszins. > —
„Die van Baly geloven vaftelyk,” aldus het bericht bij Rumphius,
afgedrukt in 1705, „dat het een wiel van den Maans wagen zy, eertijds
ZOO helder fchynende, dat het de nacht verliebte, doch als
zeker Fielt op een tyd daar teegen aanpifte, op dit licht geftoort
zynde, omdat het hem in zijn nachtelyke dieveryen belette, zoo is
het Van die tyd af verroeft en donker geworden: Evenwel heeft
nooit de Koning van Baly het hert gehad dat ftuk van zijn plaats te
brengen, of iets daar van af te kappen; maar heeft ’t zelve aldus
te r gedagtenis laten leggen; indien het waar is, dat het van men-
fchen niet gemaakt is gelijk men ook geen reden weet te geven,
waar toe zoodaanig onvormelyke klomp dienen zoude; zoo is 't
waarfchynlyk, dat het door een donder voortgebragt en aldaar
nedergeflagen zy”. Dit is de oplossing die de Baliers dus hadden
gevonden op de eerste der vragen. Een meer afdoend antwoord, dat
niet zooals dit „uit de lucht is^egrepen”, vermagjk echter op die
Voor het tweede vraagstuk heeft Heger de volgende oplossing
gegeven. „Das Vorhandensein von mindestens vier solchen Henkeln
bei allen Trommeln, sowie die heute noch in Hinterindien übliche
Art des Befestigens derselben in einem Holzgestelle zeigt uns
deutlich, dass diese Trommeln immer aufgehängt gebraucht worden
sein müssen”. Met dat „aufgehängt” bedoelt hij in dit verband:
zooals piaat XVIII in zijn werk datte zien geeft; namenlijk tusschen
vier houten pilaartjes, die op een houten voet zijn aangebracht.
„Dies war auch nothwendig, um die durch das Schlagen auf den
Stern der Platte hervorgebrachten Schwingungen des ganzen Trommelkörpers
möglichst wenig zu stören” voegt hij er nog aan toe.
Voor deze meening pleit ook een van de oude Chineesche berichten,
door Prof. De Groot medegedeeld in diens reeds genoemd
opstel. „In de Yuen-foeng periode X 1078—8 6 X vond een land-
bouwer van Tsjwang, in Yoengkhing gelegen, die aan het ploegen
was, een bronzen trom met ronde open zijde en Vierkante hengseis.
Er onder stond een vierkant voetstuk, evenals de trom zelf alom
versierd met de teekens „wolken en donder” in X antiek X twan-
s c h r iff\ Hier is dus sprake van een vierkant voetstuk dat buiten
twijfel bij de trom behoorde; vierkant, daar deze vorm, door de vier
hpeken, de_ beste gelegenheid aanbood voor het plaatsen van
vier pilaartjes, ^ waartusschen de trom dan kon worden opgehangen,
zoodanig, dat het bovenvlak horizontaal kwam te liggen.
Bij alle tot nu toe bekende exemplaren zoude men inderdaad, wan-
neer ze aldus waren opgehangen; er naast staande, gemakkelijk
op de middenster kunnen slaan; bij de Pedjeng’sche echter, wegens
haar meer dan manshoogte, zou dit niet mogelijk zijn. Deze moet
■ 9 |e trom ligt nu op
1 haar kant, op eeni-
Ig e steenbrokken,
J zoodanig dat het
Sfgroote ronde bovenvlak
loodrecht omhoog
staat. Op het plein vöör het
tempeltje staande, ziet men
alleen een gedeelte van dit
ronde bovenvlak door het
houten hekwerk heen. De
zijkanten van het tentje be-
staan voor een klein gedeelte
uit hekwerk, voor het overige
uitsteenen muurtjes, die aan-
sluiten aan den geheel stee-
nen achterwand. S S S S 8 8
Vermoedelijk heeft de trom
reeds eeuwen lang in een ge-
bouwtje, althans onder dak gelegen, wantbetrekkelijk is ze nog zeer
gaaf; en de versiering, zoowel op mantel als op bovenvlak, is nog
zoo zuiver en scherp, alsof het stuk eerst kort geieden den kleivorm
had verlaten. Alleen is de kleur van het metaal door oxydatie blauw-
achtig zwart, geheel zooals reeds de berichtgever van Rumphius
vermeldde; aan het ondergedeelte ontbreekt voorts een groot brok;
66n van de hengseis is voor de helft verdwenen; en, zooals reeds
vermeld is, zijn alle neuzen der koppen min of meer beschadigd.
Aan den 3 V2 cM. breeden, platten band die het bovengedeelte van
den mantel tot versiering strekt, ontbreekt ook een stuk, terwijl
dicht daaromheen zieh een vijftal gaatjes in den mantel bevinden.
In de vlakke buitenste strook van het bovenvlak is een kleine barst.
De trom vertoont geen gietnaden — zooals de trommen van Type
I —, en is dus „ä cire perdue” gegoten; dat wil zeggen: op een
kleivorm, die met een draaibaren mal is afgewerkt, is de trom eerst
nauwkeurig in was aangebracht, daarna het wasmodel geheel met
klei bedekt, toen de was uitgesmolten en de daardoor ontstane
ruimte met klokspijs volgegoten. De 3 maal 3 gaatjes in het klok-
vormig benedengedeelte — die zoo goed mogelijk gedieht zijn, maar
toch nog duidelijk blijven te onderscheiden, zooals reeds hiervöör
werd opgemerkt —, zijn ontstaan doordat op die plaatsen een
stukje klei of iets anders moest worden aangebracht, om te maken
dat de buitenste kleivorm niet tegen den binnen-vorm aan zou zakken,
na het uitsmelten der was; ook de gaten in de hengseis danken hun
ontstaan aan een zelf de oorzaak. X Zie deteekening op blz.195 X.
Dit lijkt allemaal erg eenvoudig; is in werkeiijkheid echter, vooral
bij een stuk met de reusachtige afmetingen als de trom te Pedjeng,
zoo moeielijk en ingewikkeld, dat het haast onbegrijpelijk lijkt, hoe
er reeds z66 tal van eeuwen geieden zulke eminente vaklui en kun-
stenaars aanwezig waren, die het verstonden een dergelijk gietwerk,
zoo onberispelijk en maar enkele milimeters dik te vervaardigen.
I men bestaan hebben zooals uit het volgende wel blijkt.
„Het Boek der Muziek,” X aldus De Groot.X, „een lijvig
werk van de hand van Tsjhen Yang, een hoog ambtenaar
in de elf de en de twaalfde eeuw, deelt namelijk mede: In
de Man’sche landen komen bronzen trommen veelvuldig
voor. Het grootst in aantal zijn die, welke in de met figuren
versierde kringen geharnaste krijgers vertoonen. Zij zijn
inwendig hol en zonder bodem. Hun naam luidt: bronzen
trommen”. Bronzen oorlogstrommen dus! Nu wil ik geenszins
beweren dat alle trommen zonder kikkers, oorlogstrommen
waren; de Chineesche berichten toch spreken
duidelijk nog van andere, godsdienstige, doeleinden waartoe
trommen gebruikt werden. Bv. „In het eerste jaar der
periode Yoeng-hi X 9 8 4 X,” dus melden ons de Historiön
der Soeng-dynastie, „werd uit Zuidelijk Khien gerappor-
teerd, dat de barbaarsche Lao’s in Khi-thoeng X het
hedendaagscheTsjen-yuen, een departement in diezelfde
provincie X bij ziektegevallen op bronzen trommen en
zandkleurige gongs plachten te slaan, en op die wijze
offerdienst ter eere van zielen en geesten verrichtten.”
X De Groot, p. 3 4 2 X . g S g S g S ü g S S a
Ook bij dansen werden zij gebruikt: „Sobald die Nephritmuschel
geblasen wird, erheben sich die Haarschöpfigen;
sobald die Bronze-trommel angeschlagen wird, fangen
die Tätowierten an zu hüpfen,” zooals te iezen is bij
Fr. Hirth, Chinesische Ansichten Uber Bronzetrommeln.
Mitteilungen des Seminars für orientalische Sprachen.
Jahrgang VII, 1904, Erste Abteiling. SggjgjSTgRgSSSa
Maar de trom van Pedjeng meen ik wel degelijk een oor-
logstrom te mögen noemen. Het eenige Ornament toch,
dat, wanneer de trom is opgehangen, de aandacht zal
trekken, blijft het hoofden-ornament; die vier paar koppen
of misschien wel geharnaste krijgers, zooals die in
het zooeven genoemde „Boek der Muziek” worden vermeld,
die met hun groote oogen uitzien naar de vier
hemelstreken, als om uit heel den omtrek de strijdbare
mannen op te sporen en met het mächtige geluid van de
trom op te roepen tot den krijg.
■1 wee zeer merkwaardige keteltrommen, zoo niet
fl de merkwaardigste van de talrijke oude bron-
zen trommen die nu reeds bekend zijn, blijken
fl dus zieh in onzen Archipel te bevinden: de
■ zeer belangrijke en tot voor kort de grootste
trom op het eiland Saleier, waarvan de heer Van Hoevell
de uitvoerigste mededeelingen en nauwkeurige afbeel-
dingen gaf in het Internationale Archiv; en de trom met
de menschenhoofden te Pedjeng in Gianjar op Bali,
die ik in deze bladzijden getracht heb, zoo nauwkeurig
mogelijk te beschrijven benevens en in beeid te brengen.
CSSS MERKWAARDIGE KRISHEFTEN CSS»
dus eertijds in een soort toren gehangen hebben, met om de vier palen, die
haar ondersteunden, een platform X of met tenminste aan 66n zijde een
platform X en met een trap er heen, om het mogelijk te maken de ster, de
aangewezen plaats toch om op te slaan, te bereiken. Dat de trom wei degelijk
gehangen heeft met het bovenvlak horizontaal, daarvoor zijn de hoofden,
die alsdan in de natuurlijke houding staan, een sterk bewijs. >~ ~
En nu de derde vraag: „Waartoe heeft onze trom eertijds gediend?” Meyer
& Foy en ook De Groot hebben het vermoeden geuit — naar ’t mij lijkt een
zeer aannemelijk vermoeden — dat de trommen waarop zieh kikkers bevinden,
gediend zouden hebben tot het afsmeeken aan den hemel van regen;
tot regenroepers of regenwekkers dus. Maar er zijn ook trommen, als de
Pedjeng’sche waarop die waterkwakers niet aanwezig zijn; die trommen
dus zijn voorzeker geen regenroepers geweest.
In de oude Chineesche berichten nu, reeds in die uit de zevende eeuw, zijn
verschilfende bewijzen te vinden, dat e r ook trommen tot andere doeleinden
werden gebruikt, o. a. tot het bijeenroepen van de strijdbare mannen in tijden
van oorlog; deze trommen, krijgstrommen dus, zullen ander Ornament hebben
vertoond dan de regenroepers en zeker toch geen k ik k e rs .iS ? iS ^ S 5 !& S
In de elfde en twaalfde eeuw moeten er zeifs zeer vele van die krijgstrom