C S S VIER HANDVATSELS VAN SIRIHSTAMPERS S 3 «
ontstaan doordat de dampen, die zieh voortdurend uit gloeiende lava
ontwikkelen en die een groote spankracht bezitten, zoodra er zieh
een loodrechte belemmering voordoet, zoodanig zieh verdichten,
dat zij het verder vloeien van de lava beletten. Bij deze rotswanden
van den Batoer is de afstand echter zoo groot,dat volgens Zollinger
de dampen der lava hier bezwaarlijk als de eenige oorzaak be-
schouwd kunnen worden. Daarom dacht hij aan invloed van het meer.
„Het komt mij waarschijnlijk voor”, zoo schreef hij toch, „dat,het
meer zieh eenmaal verder naar het westen uitstrekte; wellicht
heeft het dorp Batoer zelfs aan zijn oever gelegen. Vloeiden nu lava-
stroomen dwars door de bedding van het meer, dan drongen zij het
van het dorp naar het oosten terug. In zulk een geval kan het water
tot het kookpunt verhit zijn geworden; de massa damp kan het voort-
dringen van de lava tot aan den wand van den ketel onmogelijk ge-
maakt hebben, ja door hare geweldige opstijging hebben bijgedra-
gen tot het ontstaan van de zonderlinge gedaanten, welke vele
lavablokken längs den weg vertoonen. Niet alleen rijzen zij dikwijls
loodrecht op als een muur, maar niet zelden is hun uiteinde veel
hooger dan de daarachter gelegen laag. Een der zuilen aan den weg
trekt in het bijzonder de aandacht door haar grootte en vorm; zij
gelijkt op een rechtopstaanden dierenklauw met duidelijk van elkan-
der gescheiden teenen. Andere hebben de vorm van torentjes en
Obelisken of hangen in zware massa’s over den hollen weg heen.
Overal is het ondervlak glazig en scherp en tot tallooze drop pels,
kegels en zelfs lange stukken uitgerekt zooals het gewelf van een
druipsteenhol. Men ziet er duidelijk aan, dat een taaie vloeibare
massa snel is afgekoeld en de vormen, welke zij ten gevolge van
haar zwaarte begon aan te nemen, door die afkoeling behouden
heeft”. En wat verder: „Hoe kaal en naakt de lava ook bij den eer-
sten oogopslag schijne, er groeien toch eenige eigenaardige gewas-
sen op; ook heeft zieh hier en daar op een bedekt hoekje watzand
en aarde verzameld, waar eenige planten een kommerlijk bestaan
vinden. Talrijk zijn de steenvlechten SS Parmelia SS die zieh aan de
lava hechten; ook komt een Stereocaulon in ontelbare hoe veel-
heden voor, doch deze planten vielen even als een mossoort tot
stof, zoodra men ze aanraakte en wilde afplukken. Op zonnige plek-
jes vertoonde zieh een grassoort, die geheel vrij op de lavablokken
groeide en ook daar slechts wast, de prächtige Gynura Batorensis
R. Z. Even opmerkelijk is op dergelijke plaatsen de aanwezigheid
van de merkwaardige Horsfieldia aculeate Benn., hier Toendjoeng
langit genoemd, dat is het Nelumbium, hetgeen naar den hemel ge-
richt is. Een kleine Zornia was ook niet zeldzaam. In de bescha-
duwde diepte zag men Adiantum- en Oleandersoorten ende Dianelia
montana Bl. In zandige bekkens groeiden een Eriosolena SS Wick-
strömia SS,deDodonaeatriquetra,een Hymenachne en een Nephro-
lepis SS Pakoe pidpid rambat der Balineezen SS meteetbareknollen,
die echter, zelfs gebraden, nog een scherpen zuren smaak bezaten.
Dit is alles wat ik van planten in deze woestenij ontdekken kon.” X
Bij het dorp K&disan komt de weg aan het meer, bij een zandig, vlak
Strand, en loopt dan verder längs den oever, waar nog de volgende
dorpen liggen: Boeahan, Abang, juist onder den top van den gelijk-
.namigen berg, Troenjan enSonganaan het noordelijk puntje van het
meer. Westelijk van KSdisan is nog een nederzetting van visschers,
welke Pondok-Batoer heet. De enkele huizen van dit gebucht ziet
men op de teekening van den Batoer op blz. 152. De visschers van
dit dorpje maken gebruik van kleine, uiterst smalle prauwtjes, waar-
mede we menig tochtje op het meer maakten. We zagen hier ver-
schillende soorten van visch, die we geregeld kochten voor ons
middagmaal. De grootste soort heette koejoeh; de smakelijkste,
simboe; de kleinste was de bédoe. Als de verdere soorten die hier
gevangen worden noemden de visschers ons: montoba, oejoeng, joe-
joe, karetja, en lindoeng, in ’t geheel dus acht soorten. Men ziet hier
veel wilde eenden, een kleine soort m&libis en een grootere, ma-
joeng, en wat strandreigers. „De mollusken,dieer in groote menigte
worden aangetroffen,” vertelt Zollinger, „zijn kleine bekende soorten
van Planorbis, Limnaeus en vooral van Melonia. Van planten vindt
men er twee ä drie Algen, een hooge naakte Scirpus, de Typha
angustifolia R. Br., een Nistella, een Ceratophyllum en een Potamogetón.
De dorpen worden ontsierd door devele kwaadaardige brand-
netels, die overal den doorgang stremmen. Behalve de gewone läge
netels zijn er andere, zoo hoog als heesters, die niets beter zijn en
Latoeng njioe, kokosnetels, genoemd worden. De heerlijke Clero-
dendron odaratum SS Koembang baoes SS die hier in overvloed voor-
komt, is geen voldoende vergoeding voor die onaangenaamheden”.