de golven beschermd. Het tempeltje bestaat uit een ommuurd pleintje met een
bijzonder fraai poortje met stijlvol Ornament De muur, de poort en het hooge
steenen godenverblijf, tjandi, midden op het pleintje, zoowel als alle beeiden
in den tempel en bij de trappen, zijn geheel van koraal. De beeiden bestaan
elk uit ¿¿n reusachtig blok; de tempel en de glooiing om het eilandje zijn
opgestapeld uit rechthoekige, zuiver glad gehakte stukken, waarvan vele
beider wit zijn en op marmer gelijken. De muur en de drie daken van het
godenverblijf zijn oogenschijnlijk met pannen gedekt; deze dakpannen zijn
echter bedriegelijk in opeengestapelde groote koraalblokken nagebootst.
Zelfs de deurtjes van het godenverblijf zijn van koraal. Naast den ingang, aan
de binnenzijde, staan op steenen voetstukken en onder een afdak, twee geestig
uit hout gesneden ruiterfiguurtjes. In dezen tempel, die tot de voornaamste
van Bali behoort, zwoeren de vorsten van Badoeng en Tabanan, enkele
maanden vöor hun val, elkander trouw tot in den dood.
j ^ A S S u iets over den tocht naar den Tafelhoek en naar het zuidelijkste
puntje van Bali, waar ook een beroemde tempel, poera Oeloewatoe,
m i t e vinden is, welke tempel eveneens nog door geen Europeaan
I K ^ B I betreden was. Het zuidelijk deel toch van Bali, het schiereiland
W 0 B o e k i t of Tafelhoek geheeten, is een zeer woest en onherbergzaam
heuvelachtig land, terwijl de toegang tot het heiligdom,
dat aan den vorst van Badoeng had behoord, een ieder
ten strengste verboden was. Eönmaal in het jaar trok de
vorst er heen met groot gevolg, om er te offeren, en dan
alleen was het geoorloofd de heilige piek te naderen. Doch
de vorst was gesneuveld en zijn land was veroverd; nu zou
het dus wel mogelijk zijn tot den tempel door te dringen.
Het eenige wat ik omtrent de ligging van den tempel te
Den-Pasar aan de w eet kon komen, was, dat deze ergens
aan de zuidkust lag, maar waar precies, dat wist niemand
mij te verteilen. Ik besloot dus maar er op goed geluk
op af te trekken; en de fortuin was mij günstig. Op een
mooien morgen, even over zes, trok ik met een tolk te
paard van Den-Pasar naar het zuiden, längs een breeden,
goed onderhouden weg, die door eenige groote dorpen
voerde, o. a. door de dessa Koeta, de plaats die de Holländers
onder Houtman, nu ruim drie eeuwen geleden,
reeds bezochten, en die door de onzen „de stadt van
Coutaen” genoemd werd SS zie pag. 9 tweede kolom iS.
Half tien waren we ln Djimbaran, de zuidelijkste plaats
op de landtong die den Tafelhoek tot schiereiland maakt;
hier eindigde de breede weg. Nu moesten de paarden
worden achter gelaten onder de hoede van het dorps-
hoofd, want het pad dat ons verder zou voeren door de
wildernissen van den Tafelhoek zou zoo doornig en
siecht zijn en zoo dicht bezaaid met scherpe rotspunten,
dat het te paard eigenlijk onbegaanbaar moest zijn.
Eerst werd nu het westelijk strand een eindweegs gevolgd,
daarna ging het ’t onherbergzame oord in, heuvel [op,
heuvel af, in de brandende zon, die zoo langzamerhand
haar hoogste punt bereikte. Recht voor ons uit teekende
een bergrug zieh scherp af tegen den strak blauwen
hemel; dat zou zeker het einde van de wandeling zijn,
daarachter vermoedde ik de loodrechte rotsige zuidkust
Doch toen na een vermoeienden tocht van ruim drie uur,
het hoogste punt van den bergrug beklommen was, zagen
we vöör ons een nieuwe eindelooze reeks heuvelen en
dalen. Dat was geen bemoedigende aanblik; maar ik had
’t er op gezet den tempel te ontdekken en dus trok ik na
een kleine rust weer verder naar het zuiden. Hier waren
sommige van de heuvels met gras begroeid en door
doornige hagen in groote Vierkante vakken afgedeeld,
wat er op wees, dat menschen, en wel veehoeders, in
de buurt woonden, of ten minste deze streek af en toe
met hun vee bezochten. En werkelijk, niet lang daarna
ontwaarde ik in een groep boomen meerdere huizen,
die bleken een flink dorp te vormen. Door een paar
jongetjes, die ik in öön van de woningen aantrof, liet ik mij
het huis van het dorpshoofd wijzen. Deze was gelukkig
aanwezig; ik vroeg hem naar de naam van het plaatsje
en naar het aantal inwoners Pfetjatoe heet het en ’t telt tachtig
weerbare mannen; de inwoners leven van veeteelt. Op de kaarten
komt het niet voor; tot^nu toe werd de Tafelhoek voor gehgel
Zonder veel moeite bekwam ik hier een gids om mij verder te ge-
leiden. Ten .laatste om vier uur, had ik de steile zuidkust bereikt
en den heiligen tempel betreden. Deze is maar klein, en niet fraai,
met twee smalle pleintjes, een steenen poort en een steenen godenverblijf
of tjandi in aanbouw. Voor anderhalf jaar was een gedeelte
van den tempel en het godenverblijf, dat daar in stond, met een
stuk van den rotswand in zee gestört, wat toen door de BaliSrs als
een voorteeken beschouwd werd, dat het spoedig met het rijk
Badoeng gedaan zou zijn. En dit is toevallig ook uitgekomen.GSSO
Als bouwwerk heeft deze tempel dus niet veel te beteekenen, maar
de ligging er van is, evenals bij bijna alle tempels op Bali, prächtig
gekozen. Stei u voor een rotswand die uren ver als een muur zoo
steil uit zee oprijst, tot vijftig, zestig meter hoog. En uit dien ge-
weldigen wand springt een rotspunt naar voren als de boeg van
een stoomer zoo scherp, een zeventig meter zee in, en boven bij
den rotswand niet meer dan een twaalftal meters breed. Op deze
plecht is de tempel gebouwd; de muurtjes, die de tempelruimten
omringen, zijn als een scheepsverschansing; buigt men zieh er
over heen, dan ontwaart men diep onder zieh het woelende water.
Dat is een verrukkelijk schouwspel; telkens en telkens weer, regel-
matig als een uurwerk, ziet men de lange deiningen van den onein-
digen oceaan naar den rotswand zieh heenstuwen en hooger en
hooger zieh welven en ten laatste tot een groenen boog zieh buigen,
om dan uiteen te spatten in een lange witte baan van schuim.G229
Lang kon ik het verukkelijke schouwspel niet genieten; de dag liep
ten einde en dorst en honger meldden zieh aan. Ik had eigenlijk
niet gerekend op zoo’n verren tocht. Mijn veldflesch met thee was
lang reeds geledigd en ook de pisangs, tot versnapering mede ge-
nomen, waren verdwenen. Teruggaan naar de zooeven ontdekte
dessa was nu het beste, daar zou wel wat voedsel zijn te vinden
en een dak, want terugkeeren heel naar Den-Pasar of zelfs naar
Djimbaran was onmogelijk in ’t donker.
Ik wekte mijn tolk, die, terwijl ik een schets van de rotsige kust
zat te maken, in de schaduw van den tjandi in slaap was gevallen,
geheel op van vermoeidheid — de laatste dagen hadden we steeds
zware tochten gemaakt — en juist wilden we weer op pad gaan,
toen ik boven een dicht boschje, op den top van een heuvel, op een
paar honderd meter afstand, plots een Hollandsche vlag zag ver-
rijzen. Dat was een zonderlinge gewaarwording, daar in die een-
zaamheid zoo ineens onze driekleur als een zon boven de kimmen
te zien stijgen. Natuurlijk dadelijk e r op af. Op den top aangekomen,
vond ik er een door de zon gebruinden landgenoot en een aantal
inlandsche matrozen, die bezig waren geweest een boven het geboomte
uitstekend bamboe-gevaarte op te richten, waaraan onze
vlag vroolijk wapperde; spoedig volgde de kennismaking. De Hol-,
lander bleek een luitenant ter zee 585 J. G. v. d. Laan 585 van Hr. Ms.
opnemingsvaartuig „Van Gogh”, dat in de nabijheid van den Tafelhoek
voor anker lag. Vöör twee jaren was men bezig geweest met
het opnemen en in kaart brengen van de kust van Bali, doch toen
was een nauwkeurige opname van het schiereiland niet mogelijk
geweest, daar op last van den vorst van Badoeng de bakens, onmis-
baar voor de triangulatie, steeds werden vermeid. Toen Badoeng
ons was, werd dadelijk de arbeid hervat; onze luitenant was een
paar uur geleden aan de westpunt geland, waar een kleine inham,
Laboean-said, en een natuurlijke grot of poort het landen en be-
klimmen der rotsen mogelijk maakt en had nu op dit heuveltje, het
hoogste punt hier in den omtrek, een baken gezet. Zijn plan was,
zoo mogelijk, nog denzelfden avond naar boord te gaan, doch het
bleek daarvoor te laat te zijn. Op een half uur afstand had hij echter