te \s Gravenhage. Zie over de familie Chays, Levensberichten der afgestorvene
medeleden van de Maatschappij der Nederlrndsche Letterkunde.
Bijlage tot de Handelingen van 1889. (Leiden 1889, blz.
72 73 (1). Er bestaat in den Haag een ander gedènkteeken aan
Charles Chais : het is het Waalsch-Gereformeerde Weeshuis, waarvan
hij de ontwerper en stichter was.
—-2005. 1785. (Verv.n0. 626 «. Plaat LXI, blz. 271—272.) Op
de voortduring van den vrede tusschen Keizer Jozef II en het Ge-
nieenebest der Yereenigde Nederlanden door Frankrijk verkregen. Gesneden
door I. Everts.
—' 2006. 1785. Als boven. (Verv. n° 626 b. Plaat LYI. Vz
blz. 272.)
|—'2007. 1785 8 en 10 November. (Verv. n° 627. Plaat LXH, blz.
274— 275.) Op den vrede met Keizer Jozef II en het verbond met
Frankrijk gesloten. Gesneden door J. G. Holtzhey.
-^-2008. 1785 10 November. (Verv. nT" 628. Plaat LXII, blz.
275— 276.) Op het verbond van Frankrijk met de Nederlanden gesloten.
Gesneden door I. Everts.
(2009—2012) (1785.) Patriottische en anti-patriottische
stadhuispenningen van ’s Hertogenbosch.
2009. De~dubbele. (Verv. n° 629, pl. LXH, blz. 278) a ls P alier
n° 78. Jhr. Snoek n° 81.
2010. Vz. met verschil (als Verv. n° 630, pl. LXII, blz. 278.)
P alier n° 19. Jhr. S noeck n° 81 zonder T. Y. B.
2011. Als n° 2 0 1 0 , doch Kz. de vrijheidshoed hangt rechts af.
Bij Jhr. Snoeck n° 82.
2012. Als n° 2010 K z ., doch de stedemaagd keert haaf aange-
zicht van den vrijheidshoed af. (Anti.) P alier n° 80. Jhr. Snoeck-
n° 82. (Verv. n° 631. Pl. LXH, blz.. 278.)
2013. 1785. Verv. n° 632. Plaat LXH, blz. 280. Prijspenning *)
*) a- Bom (1873), blz. 195, n" 4622. Z. 19 W. Deze behaald door den aankwee-
Tcéling van eer D Ingeneger 17'J/693.
b. Toegekend aan A. P. Euys, 6 Nov. 1793. Z.
c. Vereerd aan den leermeester en cassier P. Bijt, 22 Nov. 1787. Léiden,
Stedelijk Museum. Suppl. Catal. (1885) n” 1264 (c—d)
d. Völcker n° 2667. Z. 26 W. f 5.50 aan Joh. Meerman heer van Dalem. 1793.
van Mathesis Sdentiarum Genitrix te Leiden. (Volksblad 6 Decb.
1885.) Eeuwfeest.
„MATHESIS” TE LEIDEN.
’t Genootschap „Mathesis sdentiarum genitrix”, te Leiden, en de daaraan verbonden
school hebben onlangs hun eeuwfeest gevierd. De toespraak, bij deze
gelegenheid door den voorzitter van ’t bestuur, den heer J. A. van Dijk. hoofd
eener openbare lagere school, gehouden, is thans bij den heer P. W. M. Trap
aldaar in ’t licht verschenen (30 blz.)
Gaarne vestigen wij de aandacht èn op deze nuttige inrichting èn op 't flink
en hartelijk woord van den president.
Het was in ’t jaar 1785. De spanning en de verdeeldheid in ’t land namen
met den dag toe. Sommigen verslonden schotschriften en blauwboekjes over
prinsgezinden en patriotten; niet weinigen redeneerden over de schoonheden
van Sara Burgerhart en Eeith’s Julia, of studeerden in de geschriften van
Voltaire en Jean Jacques Eousseau. Terwijl anderen hunne zoetvloeiende verzen
voordroegen, ook in Leiden’s genootschap: „Kunst wordt door arbeid verkregen",
verëenigden zich eenige practische, rustige mannen, drie Leidgche burgers en
drie studenten, den 17den September 1784, om ten nutte der minvermogende
jeugd werkzaam te wezen en een genootschap der beschouwende en werkdadige
wiskunde te stichten, onder de zinspreuk : -„De wiskunde is de moeder der wetenschappen.”
In de woning van Pieter .Rijk, metselaar, onderwijzer en kassier
aan de oostzijde van de Heerengracht te Leiden, werd eene school van wege
’t genootschap geopend.
Er bestond eene dringende behoefte aan bekwame zeelieden en officieren,
nog onlangs had men het in den nadeeligen oorlog met Engeland, die in Mei
van ’t vorige jaar eindigde, ondervonden In dezen nood te voorzien, minvermogende
jongelingen te helpen opleiden en daardoor de algemeene welvaart
te bevorderen — ziedaar ’t doel, dat men met de oprichting van ’t philanthro-
pisch genootschap trachtte te bereiken. De beoefening der wiskunde, schoon
dus niet de hoofdzaak, stond hiermeean ’t verband.
't Eerste leerplan was door zijn eenvoud en zijne geleidelijkheid eigenaardig:
„Kan de leerling lezen en schrijven, dan wordt hij door een der bestierderen
allereerst in de rekenkunde onderwezen, vervolgens in de teekenkunst, daarna
in de gronden der meetkunde en de beginselen der stelkunst, om, zoo hij zich
voor den z edienst tracht te bekwamen, voort te gaan met het onderwijs in de
kennis en het gebruik der spkerische driehoeken, in de aardrijkskunde, in de
hemelloopkunde en eindelijk in de kennis der groote vaart, zoo hij tot den
krijgsdienst genegen is, onderwezen te worden in de burgerlijke bouwkunde,
landmeetkunde, de gronden der werktuigkunde en de vestingbouwkunde.”
;t Genootschap bestond uit beschermheeren, honoraire leden, ordinaire leden,
begunstigers, aankweekelingen van eer uit de studenten, aankweekelingen van
eer uit den burgerstand, weezen, toegelaten tot ’t onderwijs, en begunstigde
aankweekelingen. Tot gewone en buitengewone leden konden wiskunstenaars