naar Ampachianum Numophylacium. Sect. I I , pag. 172, n° 6521.
1683. Als boven. ( Verv. n° 488. Plaat XLIV, blz. 74—75.)
Duitsche penning. Ook in Daheim (1873) no. 39.
1684. Als boven. Bij Bom, (1873,) blz. 94, n° 2737. Tegelijk
aan Vz. van n° 487, doch kleiner. Kz. geheel gelijk aan n° 488
(Tin). Bom 1891, April (6), n° 489 Tin = v. Dam n° 3559.
1685. Als boven bij la Faille. Cat. n° 525. Mm. 44. Z. 22 W.
Gesneden door Oexlein. (Niet bij Welzl de Wellenheim of Benesse
vermeld.)
Litteratur. Zie de door IL Tiedeman in de Navorscher (1869), XIX ,
blz. 344—345 op Ad perpetuum rei memoriam, blz. 345 vermelde
geschriften over die afschaffing.
^,1686. 1773. (Verv. n° 489. Plaat XLY, blz. 75—76). Oprichting
eener Tweede levendige prebende of Lijfrente-Societeit te Amsterdam.
Hiervan, was op de Tent. in Arti (1880 Cat. n° 1614) een exemplaar
blijkens inscriptie vereerd aan den Commissaris-Directeur J. P.
Faeret. (Inzender R. Jentinck te Voorburg.)
1687. 1773. - Prijspenning van de Human Society General Institution
for Great Britain and Ireland tot redding van schijndooden
door verstikking, door Dr. Johnson in 1773 opgericht en door hem
vereerd aan de Maatschappij tot redding van drenkelingen te Amsterdam
, opgericht in 1767 als moeder inrichting. Bij de VriesJ1884)
n° 2178. Mm. 52. Z. 67 W. (Uitmuntend uit de hand gewerkt)
f 20'.—. Door ons opgenomen achter Deel X. (Vervolg Bijblad XVI,
n° 142 en afgebeeld pl. XXXVÏÏ, n° 900.)
1688. 1773. Bij VÖlcker n° 1677. Z. 12 W. Herhaling van:
Als Deugd en ijver werd betragt. ( VÖlcker n° 1656) 1772 met veranderd
jaargetal.
1689. 1773 17 Nov. Zilveren bruiloft te Leeuwarden van Tjaerd
van der Walle en Ybeltje Gysberts. Gesneden door B. C. van Calker.
(.Eerste Lijst no. 96.) Vervolg VIII, blz. 173 (*) alwaar de IJ zijn
te vervangen door Y , telgen door telgjes en na door naar.
In Gids, Hist. Tent. van Friesland 1877, blz. 93 n° 198. (Twee
exemplaren.) Zeldzaam.
Bij de Boye n° 3194. Z. f 4.—n De Haan, n° 568. Mm. 45.
Z. 15 W. Zie ook A. Jeltema, Mengeldichten. (Eerste stukje.)
(2de druk), blz. 37—38. (Leeuwarden 1803.) (3de druk) Leeuw,
bij Johannes Proost (1825, blz. 36. 4)
1690. 1773. Als boven van B. Vogelènsank en M. G. van Dijk
te Rotterdam. Gegraveerde inscriptie op een penning van M. Holtzhey.
(Cat. Arti 1880 n° 1524). (Inz. B. N. L. Mirandolle te Rotterdam.)
1691. 1773 26 Juli. Fraaie uit de hand bewerkte en gegraveerde
penning op het overlijden van Maria Anna van Vollenhóven.
Voorzijde: (geciseleerd) Eene begraafplaats, omringd door tien
cypressen en op den voorgrond links een afgehouwen doode boom,
die zijn laatsten bladtak verliest. Op den voorgrond een met
liguster'pslm. kransen omgeven piëdestal, waarop een bekransde doods-
hoofd-buste is geplaatst en waartegen een uitgebluschte omgekeerde
l) Onderteekening van het vers, gemaakt op de zilvere bruiloft van den
heer Tjaard van der Walle en MejufVrouw Izabella Gysbrechst. Gevierd binnen
Leeuwarden op den 17den van Slagtmaand des Jaars 1773.
Uit naam van Hunlieder Dienstmeiden Feilcje en Hitje.
In Leeuwarder straattaal :
Zo daardan, Jiffrouw en Men Heer!
Wat wil jimme van de Booden meer ?
Verschoon de Biemlerij een bitje ,
En denk: Zij komt van Feikje en Hitje!
Zij deeden ’t nou voor de eerste keer.
Daarbij, twie jonge boere meiden,
Die kenne wel praate van bosschen en weiden;
Van petten en poelen, vol sniellen en reiden;
Van koeijen te melken, en schaapen te weiden;
Van hooijen en zweelen, van ploegen en eiden;
Van peerden en wagens, van helters en geredden;
Van braak- en van bouwland, en beste greiden;
Van butter en kees, zo it hoort te bereiden;
Van schrobben en schuuren, van naaijen en breiden;
Van wasschen en wringen, en ’t linnen te spreiden;
Maar weete niet beter as een Jeud of een Heiden
De fauten zo krekt uit de Varsen te scheiden;
Want (zo ze naast een dag mènnig nog zeiden)
Gien ien van hoor beiden
Het ooit te Franeker woond, en ook niet te Leiden,
Daar ze liekwol niet om schreidden;
Want it ken haar dog niewers better bevalle,
As te Lieuwerden bij men Heer en jifvrouw Van der Walle.