zal moeten zoeken, die de penningen te Utrecht munt.
Joest van Eyck is acht dagen in Nijmegen geweest om aldaar
het noodige voor het werk te bespreken. Op dergelijke
wijze schijnen Aernt Wemersen en Arijaen Peterssen van
Delft «deutgens» voor de Buurkerk, vermoedelijk bedeelings*
penningen, te hebben gemaakt in 1523, hebbende daarna
«die muntysers op de Statkisten gelevert ende gebracht,
ende die Rait heeft hoir van hoir officie verlaten».
Men heeft deze aanmuntingen van geringe geldstukken
in kleine hoeveelheid (bovengenoemde muntslag van 1527,
de laatste, bedroeg 20 mark, d. i. minder dan 5 KG.)
enkel te beschouwen als gewone, voor het dagelijksch leven
noodig geachte maatregelen, door de stad genomen, zonder
dat zij zieh veel bekommerde om het al of niet rechtmatige
daarvan. Handel en verkeer zullen zieh niet steeds vob
doende hebben kunnen behelpen met de specie, die ter
stede circuleerde; met de bisschoppen leefde men meer en
meer in onmin, nu eenerzijds de kracht, zieh te doen
gelden, toenam en aan de andere zijde de luister van de
eens zoo groote heerlijkheid ging tanen. Niet vreemd
derhalve, dat het stadsbestuur wel eens zelve voor aan*
vulling der circulatie ging zorg dragen.
Aan de aanmuntingen van de stad kwam gelijktijdig met
de bisschoppelijke muntslagen- een einde, zoodra het met
de zelfstandigheid van het Sticht en met het tweeerlei
gezag aldaar gedaan was en Utrecht zieh in 1528 na langen
tegenstand onder de overmacht van den Oostenrijkschen
heer moest bukken ').
*) «Aldus is door deeze overdragt het gebouw van ’t wereldlijk oppers
«gezag, waaraan agtenvijftig mannen beurtelings met zoo veel zorgs
Het heeft lang geduurd, naar het schijnt, voordat de
nieuwe regeering te Utrecht eigen munten, zij het met
Fig. 18. Kruisrijksdaalder van Philips II, 1568 (gesl. te Utrecht).
enkele aanduiding van het veroverde gewest, liet slaan.
Onder Philips II komen, het eerst in 1568, munten voor
met het Spaansche wapen en het opschrift: Heer van Utrecht
(heele, halve en kwart kruisrijksdaalders) die hier geslagen
zijn, gevolgd door gouden krönen, philipsdaalders en
onderdeelen, meestal van voor 1575 (er is nog een 1/ 40
philipsdaalder met 1581 bekend). Ook bestaan nog halve
rozenobels met het jaartal 1579, aan de eene zijde ver=
«gewerkt hadden, thans door eene schok ter neder gestört, en nevens
«eene menigte van andere vrijheden, ook die van den muntslag tot de
«wereldlijke Vorsten, van welken ze de Utrechtsche kerkvoogden eers
«tijds verkreegen hadden, nu weder overgegaan, doch niet lang ver=
«bleeven, dewijl het verkreegen muntrecht, door de opvolgende af=
«zwering van ’s Keizers zoon, in ’tjaar 1581 voorgevallen, tot de Staaten,
«als ’s Lands wettige Overheid, is gekoomen», aldus van Mieris aan
het eind van zijn «Beschrijving der Bisschoplijke Munten en Zeegelen,
«van Utrecht in ’t byzonder,» 1726.