van f 2000 jaarlijks zou worden uitgekeerd, welk bedrag
later tot /4000 is verhoogd. De laatste overeenkomst, op
dit punt gemaakt, volgende op de overeenkomsten van
1694 en 1698 (deze golden telkens voor 4 jaren), is ver*
meld in de Resolutie der StatemGeneraal van 22 October 1703
(Gr. PI. Boek, V 978):
Is ter Vergaderinge geleesen de Memorie van de Raaden en Meesters
Generaal van de Munte deeser Landen, houdende, dat sedert eenige
jaren met de Heeren Regenten der Stadts» of Rijcks Munten, als
daar waren tot Nijmegen, Zutphen, Campen, Deventer, Zwol en
Groningen, door haar Hoogh Mog. was geconvenieert over een
stilstant der voorsz. Munte, behoudens een recognitie van vier
duysent guldens jaarlycks voor yeder Munte, doch dat de voor»
schreve Conventie met den jaare seeventien hondert een zijnde
koomen te expireeren, niet te min tot nu toe stilswijgende daar bij
wel was gecontinueert, dat eghter de voorschreeve Raaden en Gene»
raal»Meesters onlanghs hadden vernoomen, dat’er op de een ofte
andere der voorschreeve Stadts»Munte preparatie wierde gemaackt,
om weder te procedeeren tot het munten van penningen; ten
anderen, dat oock werden voorgegeven in het generaal dat’er geen
verbintenisse tot langer stilstaan. was; dat derhalven de voorschreeve
Raaden en Generaal »Meesters van haar devoir hadden geaght, de
voorschreeve affaire te brengen tot kennisse van haar Hoogh Mog.,
ten eynde deselve geliefden te delibereeren, of het niet geraadtsaam
soude weesen de voorschreeve Conventie van stilstandt der gemelde
StadtssMunte voor eenige jaaren weeder te vernieuwen, onder toe»
geevinge van soodanige recognitie van vier duysent guldens ’sjaars,
als deselve tot noch toe was gegeeven.
Waar op gedelibereert zijnde, is goedtgevonden ende verstaan,
dat de Magistraaten van de Steeden, daar de voorschreeve Rijcks»
Munten zijn, sullen werden versocht onder de voorschreeve recognitie
van vier duysent guldens ’s jaars, haare Munten wederom voor drie
of meerder jaaren te laaten stilstaan.
Het bovenbedoelde munthuis aan Muntsteeg en Kromme
Nieuwe Gracht heeft niet lang meer de provinciale munt
gehuisvest. De verplaatsing naar het terrein, waar zij daarna
tot voor kort gevestigd is geweest, en waar destijds de
gebouwen stonden, die tezamen het St. Cecilia»klooster
hadden gevormd, had omstreeks 1647 plaats. Al is van
die overbrenging wel het een en ander bekend gebleven
uit oude aanteekeningen, naar de motieven voor den maat»
regel kan men slechts gissingen maken. En dan komt het
zeer aannemelijk voor, dat de belangrijke veranderingen in
de wijze van fabricage elders, waardoor men veel sneller
werken kon, maar waarvoor meer ruimte noodig was, hier
van invloed zijn geweest. Grooter productievermogen was
stellig van belang voor onze munten, welke voortdurend
op onderlinge concurrentie waren aangewezen en moesten
zorg dragen aan de uitgebreide behoeften aan verschillende
speciesoorten, die onze overzeesche handel voortdurend
en in toenemende mate vereischte, te kunnen voldoen.
Het Utrecht van die dagen had een rijk verleden
op het gebied der kerkelijke historie. Als middelpunt
van een gemengde wereldsche en kerkelijke heerschappij
zou het misschien bestemd zijn geweest om een veel
belangrijker rol te gaan speien, had niet de groote strijd
tusschen keizer en paus geleid tot een verminderden invloed
in dezen streken van onzen oostelijken nabuur, samengaande
met de snel zieh vooruitdringende macht van de bourgon»
disch»oostenrijksche monarchie aan de zuidzijde en had
niet ten leste de stijgende energie van onze zeeprovincies *)
voor goed de minder krachtige gewesten weten te over»
vleugelen. Uit dien voortijd had de hoofdplaats van het
Sticht hare talrijke kerkelijke gebouwen van allerlei aard
') Zie hiervoor vooral Mr. S. Muller Fz., Schetsen uit de Middeleeuwen.