zuidzijde der binnenplaats, vermoedelijk nog in den toestand
van den kloostertijd, moest in 1765 *) geheel worden ver?
nieuwd. Overigens had geen enkele uitbreiding plaats;
gebrek aan ruimte begon eerst merkbaar te worden, toen
alle Munten, behalve de Utrechtsche, werden opgeheven;
in de jaren der Fransehe overheersching en ook later kwam
eerst de vraag naar terreinvergrooting aan de orde.
Het spreekt wel van zelf dat bij de zegepraal der unita?
ristische opvattingen in de jonge Bataafsche Republiek ook
spoedig een einde kwam aan het bestaan van acht proving
ciale munthuizen, waarvan trouwens het meerendeel zijne
beteekenis reeds had verloren. De Friesche munt en die
van Groningen en Ommelanden hadden in de geheele
18e eeuw slechts een enkele maal eenig kleingeld geslagen
of elders voor zieh laten munten, zoodat in 1795 zes munt*
huizen nog min of meer werkzaam waren.
Op 8 Augustus 1799 werd door het Vertegenwoordigend
Lichaam het besluit genomen, dat er niet meer dan een
Nationale Munt zou zijn.
Tot uitvoering kwam dit besluit niet; bijna alle Munten
stonden echter, wegens gebrek aan werk, stil.
Onder Lodewijk Napoleon is men eindelijk tot maatregelen
overgegaan. Flet Kon. Decreet van 17 September 1806
No. 18 stelde vast:
Art. 1. Er zal voor het geheele Koningrijk maar een
Muntgebouw zijn.
Art. 2. Hetzelve zal zoo spoedig mogelijk te Amster?
dam gevestigd worden.
*) Resolutie der Staten van 7 Augustus, «geapprobeerd’t v van ’t smelthuys en drie kamerties, ’t timmerwerk met hout etronite/u1w57e9n,
’t metselwerk en materialen tot /2400» etc.
Art. 3. Met den 31 December 1806 zullen voor altijd
worden gesupprimeerd alle de MunhGebouwen,
welke in het Koningrijk aanwezig zijn. Enz.
terwijl 17 October door den Minister van Financien werd
bepaald: . . .. Uit aanmerking, dat zoolange de Koninglijke
Munt te Amsterdam, in conformiteit van Artikel 2 van het
voorschrevene Decreet, niet zal zijn gevestigd en in werking
gebragt, er gezorgd moet worden voor het gerief der
Commercie en alle stagnatie in het munten van Negotie?
Penningen geprevenieerd, over zulks te verklären, dat, na
ultimo December 1806, de Munte, te Utrecht geetablisseerd,
provisioned de Koninglyke Munte zal vervangen . . . .
Hieraan heeft toen de Utrechtsche Munt haar behoud *)
te danken gehad; later is nog enkele malen het plan opge?
worpen om de Munt naar de hoofdstad te verplaatsen,
maar bij plannen is het steeds gebleven.
In tegenstelling met de voorafgaande eeuwen, heeft de
19e eeuw in het uiterlijk van de gebouwen der nu alleen
overgebleven muntinstelling, veel zien veränderen; ook in
de munttechniek zijn, meer in het bijzonder in het begin
der eeuw, belangrijke wijzigingen aangebracht.
Uitbreiding van het gebouwencomplex heeft merkwaar?
digerwijze geleid tot weder?aanhechting van een aantal per?
ceelen, die vroeger tot het Cecilia?klooster behoord hadden.
Het college van Raden en Generaal?Meesteren -j was in
de a)B Zijliaeg ev e(rsdcohoirll eMndr.e La.a nWte. eAke. nBinegseienr ) obviej r hheett Mnuu nvtvoel'rgselangd e otvijedrv a1k8 8i7n. van2) SIpna nnjea,v ohlegti ntgo evzaicnh tF orapn kernijkke lew eprrdo voionkci ahleie rm, usnptoeend iaga nn ae end eonf amfveearl Gmeenesetrearaelnm»e eustietgrse borpegiedd; rahguenn ; alaatnetra lw, erhdo odges ttietnesl tovti j«f R(atudsesnc henen G e1n81e9ra aeln? 1830 zes) wisselde nog al eens. Een Essaieur?generaal en een secretaris