of graaf in moeilijke omstandigheden steun verleenden,
wisten veelal vroeger of later het recht te verkrijgen, uit
eigen naam munt te slaan. Daarmede werd de onder Karel
den Groote in dezen zoo sterk mogelijk gecentraliseerde
overheidsbemoeiing in den loop der tijden weder versnipperd.
Niet alleen betrof dit de technische werkzaamheden, maar
dientengevolge kwam ook al hetgeen op muntgebied,
bewust of onbewust voor den geest had gestaan aan uni*
formiteit van voorschriften, eenheid van stelsel en van
uitvoering, aan regelmaat en geldigheid, aan toezicht op
onveranderlijkheid, niet tot uitvoering. Voor zulke denk»
beeiden bleken de tijden op verre na niet rijp; eerst
grondvesting, daarna uitbreiding en ontwikkeling van be*
grippen en denkbeeiden, zijn noodig geweest om op het
gebied van het muntwezen degelijker toestanden te scheppen.
Eerst toen kon dit zieh geleidelijk aanpassen aan de
behoeften van maatschappij en verkeer, daarbij slechts
onderworpen aan een onafwijsbare en onmisbare vaststelling
van eenheidsmaat. Om eindelijk tot een toestand van rust
en zekerheid te geräken heeft het muntwezen een lijdens*
periode van nog wel tien eeuwen moeten doormaken. Zoo
is het hier gegaan en ook elders, al geschiedden de over*
gangen niet steeds even geleidelijk, en al werd evenmin
overal steeds in denzelfden tijd hetzelfde Stadium van ont*
wiUkkterelicnhgt baelrse ikmt. untplaats heeft alle veranderingen op
muntgebied medegemaakt.
Fränkische vorsten waren het, die in deze streken het
eerst (7e eeuw na Chr.) munt hebben doen vervaardigen,
zoowel in het oude Trecht (later Utrecht) als in het des*
'tijds zoo mächtige Dorestad (Wijk bij Duurstede), plaats*
Voorz.: Dorestati fit.
Tegenz.: Madelinus M. Fi 3
Denarie (zilver) van Karel den Groote.
n S I llC n , W C IiKi C oMp d e f tO g Tegenz.V: oRo rFz .:( RCexa roFlruasn.corum). - bestaande oudste (gouden)
muntstukjes voorkomen, tezamen met den. naam van den
muntmeester (Adelinus of Madelinus, Trasemundus, Rimoal*
dus, Ansoaldo, Bosone).
Later, eerst onder Pepijn en
daarna onder Karel den
Groote en zijn opvolgers,
kwam wel ’s vorsten naam,
maar gemeenlijk niet zijn
Fig. 4. A i s l g ^ beeldenaar op de weinig VooTrezg.:e nCza.:l uXs ri(sCtiaarnoalu Rs)e lRigeiox. Fr. • ttiailirriiiJlKc pe m u n tS T U K K e n C ver) voor. Van Lodewijk
den Vrome, van Lotharius en Karel den Kaie zijn hier
vervaardigde muntstukjes nog
bewaard gebleven. Dantreden,
na de verovering van het groote
Fränkische rijk, ook op munt*
gebied veranderingen op. De
Duitsche vorsten dragen een
QApcpc]l vVaann HViunnn mmaareVniFt ec nn nVc,ocoiiv-, Fi®- V5‘o oDrze.n: aLriued ovvanic uLso dIm. dpe. nA uVgr.ome. schappij Over, en in deze ge* T egenz.: Dorestatus.
westen zijn het de bisschoppen van Utrecht, die als hunne