Korten tijd na 1850, toen maatregelen tot herstel van
het geheel ontredderde Indische muntwezen, voor zooveel
zilveren specie betrof, waren getroffen (vastgelegd in de
Indische Muntwet van 1854) zou een eerste poging worden
gedaan om de Indische duiten te vervangen door meer
passende nieuwe koperen muntsoorten en moesten in weinige
Fig. 43. De Hulpmunt (fig. 42) van binnen.
jaren buitengewoon groote hoeveelheden daarvan worden
geslagen. Nadat de Minister van Kolonien ervan overtuigd
was geworden, dat die muntslag onder toezicht van het
toenmalige Muntcollege en dus liefst te Utrecht moest
plaats vinden, werden aan den Muntmeester de werkzaam*
heden opgedragen, die zieh hoofdzakelijk tot de laatste
bewerking, het slaan, zouden bepalen. De muntplaten wen*
den uit den handel betrokken 1), gedeeltelijk van omges
smolten duiten verkregen. Voor dit tijdelijke werk werd
door den Muntmeester in 1855 bovenbedoelde hulpmunt
ingericht (Fig. 42 en 43), waar niet minder dan 24 nieuwe Uhb
hornsche muntpersen, door het Departement van Kolonien
aangeschaft, plaatsing vonden. Tot in 1860 is hier gemunt;
in 1862 is de tijdelijke inrichting weder opgeheven, en
met den inventaris verkocht. Het gebouw, hoewel thans
tot geheel ander doel gebezigd, bestaat nog steeds.
) Leveranties, meer bekend geworden door de naar van mgestelde parlementaire enquête van 1856. aanleiding daar?
Fig. 44. ’s Rijks Munt aan Oude G racht en Neude in vogelvlucht (1910).