van omstreeks het midden der 18e eeuw. Zoowel hier als
elders was het motief voor de aanbrenging van een op
bijzondere wijze gemerkten rand der muntstukken de
verwachting, dat het verderfelijke snoeien daardoor zou
worden tegengegaan. Daartoe is echter een dergelijke
maatregel alleen niet voldoende; er moet ook medewer*
king van de zijde der bevolking bestaan, en wel in dien
zin, dat deze zieh ten strengste tegen elk begin van het
kwaad verzet, door geschonden muntstukken te weigeren.
De geschiedenis leert, dat men het insluipende verderf
niet op voldoende wijze heeft bestreden, waardoor de,
met een bijzondere karteling (tulp* of kabebrand) voor*
ziene grovere muntstukken geleidelijk zoozeer gesnoeid in
circulatie waren, dat men omstreeks de vijftiger jareh der
19e eeuw tot geheele hermunting heeft moeten besluiten.
Daarna is (in de muntwet van 1839) het ingedrukte letter*
randschrift ingevoerd, dat wij, bij de grove zilveren munten,
nu nog kennen.
De boven bedoelde randversiering werd het eerst inge*
voerd in de Utrechtsche Munt, die in verschillend opzicht
onder de provinciale munthuizen steeds een der eerste
plaatsen heeft ingenomen. Bijzondere aanteekeningen hier*
omtrent bestaan weliswaar niet, maar de invoering is in
dit geval «met de stukken» te bewijzen. Wat de zilveren
munten betreft: in 1739 wordt voor het eerst de dukaton
van een «kabel»rand voorzien, de rijksdaalder in 1748 en
daarop in 1760 en eerstvolgende jaren andere stukken.
In de Dordtsche Munt dateert het eerste gekartelde stuk
van 1751, in de West*Friesche van 1759; de Zeeuwsche
munt begon hiermede in 1753 en de Geldersche in 1761.
Friesland en Groningen voerden deze bewerking niet of
nagenoeg niet in, van Overijsel zijn dukatons met kabel*
rand (sedert 1764) bekend.
Op de gouden
dukaten (enkele en
dubbele) is echter
in de meeste pro*
vincien het eerst de
nieuwe voorzorgs*
maatregel toege*
past. In 1749 werd
door de Generali*
teit besloten deze
stukken van een
«cabeltjen om den
rand» te voorzien;
ook hierbij was de
zorg voor onver*
anderlijkheid der
munten het voor*
name motief. Eén
bezwaar was aan
deze technische ver*
andering verbon*
den, n.l. de daar*
mede gepaard gaan*
de extra kosten, een
bron van moeilijk*
V lP flp n o -p rln rp m rlf» Pletmolen in de Zeeuwsche n e u e n geuurenae Dan> de Biieck, 167M1)u. nt. (Teekening van verscheiden jaren.
Vooral in de Hollandsche Munt te Dordrecht was dit het
geval, waar van overoude tijden af de munters (oorspon*