vinciale muntsteden (zie biz. 20) geslagen (tot omstreeks
het einde der 18e eeuw). Munten van
A. Gelderland, geslagen te
Harderwijk (daarnevens
munten van Nijmegen,
Zutfen, Culemborg, Ba*
tenburg, ZaltiBommel,
Huissen en Elburg).
B. Holland,geslagen teDordi
recht.
C. Zeeland, geslagen te Mid*
delburg.
D. Utrecht, geslagen te
Utrecht. Fig- 78. . West-Friesche Rijksdaalder, 1673. E. Friesland, geslagen te
Leeuwarden (alsmede van de stad Leeuwarden).
F. Overijssel, geslagen te
(alsmede munten van Deventer, Kampen, Zwolle).
G. Groningen, geslagen te Groningen (alsmede van de
stad Groningen).
Fig. 79. Utrechtsche gouden Rijder, 1761.
Groep III. Munten van het Bataafsch Gemeenebest.
Groep IV. Munten van het Koningrijk Holland en
die, welke tijdens de Fransche overheersching hier zijn
geslagen.
Groep V. Munten van het Koninkrijk der Neder*
landen.
Groep VI. Munten,
van Europeeschen oor*
sprong, voor Ned. Indie
geslagen (sedert de op*
richting der Oost*
Indische Compagnie tot Fig. 80. Hollandsche Scheepjes-(proef van Drapentiescr.h)e lling, 1670, It lC Ci le n j.
1 2
Fig. 81.
21.. GDouuitd edne r DOu.k aIa. t Cvoamn pLaogdneiew, ijgke sNlaagpeonl etoen ,U 1tr8e0c8h. t, 1760.
G e w i c h t en gehalte.
Weihaast zoo lang als men munten van edele metaab
legeering bezigde, was het noodzakelijk zieh op nauwkeurige
wijze van gewicht en gehalte dier stukken rekenschap te
kunnen geven. Immers, eeuwen en eeuwen lang is de
gouden en zilveren munt ruilmiddel geweest, krachtens en
ten bedrage van zijn innerlijke metaalwaarde; het begrip
eener binnenslands aangenomen onveranderlijke waarde,
niet op en neer gaande met den metaalprijs, kon eerst wortel
schieten, nadat het nationaal begrip vasteren voet begon te