guleerde baetsucht altijt sich besigh hout, alle mogelycke middelenuyt
te vinden, tot vervalschinge van de gelden, onaengesien daermede de
Hooge overheyt gequest, ook de rechte waerdye van alle commercien
en van aller menschen goederen schandelyck geturbeert wert, en te
cort geschiet, dat oversulcx seer noodig is, dat Sonderlinge sorge werde
gedraegen, omme de betrachtinge ende occasien van soodanige ver»
valschingen soo veel in te toomen ende aff te snyden als eenichsints
doendelyck is, nu is kennelyck, dat het gewelt van den hamerslach,
hoedaenich men tot noch toe op onze hierlantsche Munten te gebruycken
gewoon is, ende dewelcke men allesints noodich heeft, in’t pregen ofte
munten der penningen, de welcke geslagen werden, van sulck gevaer
is en soo luytruchtich, dat het gebruyck van dien aen een vervalscher
oft munte»contrefeiter meerder timiditeit, omsicht en schrick sal toe»
brengen van op syn mishandelinge verrast, betrapt ende beklaecht te
connen werden, dan soo wanneer de penningen wierden geschroeft,
gemerckt soo daenige behandeling van schroeft oft druck»parssen soo
stil kan toegaen, dat het gerucht en gedomel van sulx naeuwelycx van
d’eene camer tot d’andere sal aendragen, schoon deselve in een huys
waren, vermeenen ook sy GeneraebMeesters, dat het onderscheyt van
de voors. luytruchtige en stille bewerckinge ofte gebruycken respecti»
velyck een van de gewichtichste reden is, waeromme by andere
Regeringe, met name ook in Spangen, Spaens»Nederlandt, Duytslandt,
Engel*, en voor desen in Vranckryck, de gelden altijt, immers voor
verre het meestendeel syn gemunt geworden met den Hamer, ende
niet met druck oft schroeftwerck; men is oock altyt omsichtiger ge»
weest tegen de gedruckte Spaense matten, gedruckte Tirolsche, Sax. en
Brunswyckse hier te Lande verbodene Rycxdaelders met haer gedeelten,
oock jegens de jegenwoordige Franse soo goude als silvere Louisen,
als wel over andere penn:, die met de gewöonlycke hamerslach werden
gemuntet. ’t Is oock een van de redenen geweest die sy Generaei»
Meesters aen Haer Ho : Mo : eenigen tyt geleden hebben opgegeven
tot decriement van de Louisen voorsz:, als deselve gemaeckt synde
tegen de ordre van het hierlantsche muntwerck, en tegen de meeninge
van Haer H o: Mo: placaet de anno 1611, niet toelatende ’t gebruck
van druckwerck oft druckparssen als onder seeckere besorgingh en
opsicht van de officieren, daerenboven ist sulcx, dat de gesellen en
munters dewelcke hier te Lande omtrent alle Provinciale Munten
werden gevonden, reedelyck veel in getal syn, ende dat deselve sich
aen den Hamer»slach ende oeffeninge van dien gewent vindende be»
swaerlyck tot het Pars» oft Schroeftwerck aengeleyt, en dienaengaende
tot een vaerdicheyt en prompte habitude sullen connen gebracht
werden, behalve dat tot coste van het Landt op alle Munten nieuwe
toestellinge van verscheyde druck oft schroeftparssen soude moeten ge»,
schieden, ende dat van yders werck niet en is ’t soodanige te maecken,
oft die tot sulcke perfectie aen te stellen, als naer den eysch van ’t
werck soude betamen, ’t welck oock synen tyt van noode soude
hebben en daerdoor veroorsaeckt werden tweederley soorte van geseyde
nieuwe penn:, geschroeftde namentlyck ende met den Hamer gepreegde.
Omme voorsz: redenen, en insonderheyt omme geduchte faciliteyt
van vervalschinge, souden sy, GencraabMeesters (onder verbeteringh)
oordeelen, dat de insicht van meerder aengenaemheyt en cierlijckheyt
van den penningh souden connen wycken voor de becommeringh
van voorsz: vervalschingh, en dat mem ’t werck soude connen laten
verblyven op de van outs hier te Lande en elders gebruyckelycke
manier van Hamerslach, in cas van de continuatie van t welck, sullen
sij GeneraebMeesters so veel in haer is, helpen sorge dragen, dat de
Penn: in meeste perfectie en ordere mögen gebracht werden, als
doendelyck is, waertoe een groot behulp sal connen geven by soo
verre het Loon ofte Zalaris van dengene die bevinden sullen dat wat
te schaers valt, eeniger mate mach werden gebeetert tot uytwerckinge
van ’t welck syl: haer devoir sullen contribueren en: voorts soodanige
opsicht en opwerckinge bybrengen, als nomine officii schuldigh syn.
Aldus by de Raden en GeneraebMeesters van de Munten der vereenichde
Nederlanden geadviseert en de Edele Groot Mo: Heeren Staten van
Hollandt en Westvrieslandt overgelevert op den September 1659.
Het «schroeven» der munten te gaan invoeren, werd dus
wel op zeer eigenaardige gronden ontraden.
Maar deze bezwaren hebben eindelijk moeten wijken
voor de groote praktische voordeelen, die de nieuwe
procédés aanboden. Het snelle werken in de eerste plaats
en verder de grootere nauwkeurigheid en gelijkmatiger
afwerking van de nieuwe muntstukken (waarin een be»