werd besloten tot den «Prince van Oraengien als Stadt*
houder ende voorts de generale Staten» een verzoek te richten
Fig. 21. Oort van de stad Utrecht (koper) 1578.
om vergunning, dat de
stad «cleyne munt
soude mögen slaen tot
4000 gulden toe ofte
meer, mitsgaders dat
men voir den tyt van
vier jaren ofte meer
soude mögen belenen
des Co. Mats munte».
Het antwoord is niet bekend, maar wel weet men, dat de
zaak zelve voortgang had. Immers, Henrick van Zuylen
werd op 22 Januari 1578 door de Vroedschap gelast om
te laten maken «de ysers (muntstempels) die men van
node sal hebben tot de cleyne munte, die men van
meninge is van Stadts wegen te doen slaen, mitsgaders tot
stuvers ende halve stuvers»,
terwijl reeds op 4 Februari
daaraanvolgende in een ver*
gadering van burgemeeste*
ren en schepenen, de Munt*
meester van Dompselaer
werd beeedigd op de in*
structie en aangenomen
Fig. 22. Duit van de stad Utrecht (koper) 1578.
om voor de stad stuivers
en halve stuivers van «alloy»
(laag zilver) alsmede oortjes,
duiten en penningen van
koper te munten. Op
dienzelfden dag werden 4 munt*
gezellen *) overgenomen en beeedigd, evenals de waardijn
J) Jan de Man, Gelis Gorgon, Jacob Eernen en Jan Derckss. van
Hasselt.
Willem van Drielenborgh en de essaieur Jacob Foock,
wier salaris nog «tot billickheyt» moest bepaald worden.
Als stempelsnijder
werd Claes Peterss.
aangesteld. Nog
verschillende an*
dere maatregelen
werden genomen,
de aankoopprijs
voor zilver werd
bepaald en reeds
Fig. 23. Stuiver van de stad Utrecht (zilver) 1578.
spoedig verhoogd, omdat «die van Dordrecht den coipman
meer toeleggen dan zij duslange gedaen hebben». Maar nu
ging men verder; op 9 December 1578 werden aan de Munt
Fig. 24. Leeuwendaalder van de stad Utrecht (zilver) 1578 (naar wapen van de stad). een proef in lood;
overgegeven de «ysers gemaickt tot Dalers» om daarmede
op proef 50 stukken te slaan en reeds in Februari 1579
werd «uyt naem van de Staten van Utrecht» last gegeven
daalders te slaan op den voet van die van Holland