wenschelijk geoordeeld, aan andere was het «muntrecht»
als vorstelijk privilege verleend.
De middeleeuwsche wijze van muntfabricage is meer*
malen beschreven. *) Het muntmetaal, goud, zilver, koper
werd, althans wat de beide eerstgenoemde betreft, uit de
samenstellende metalen gesmolten in aarden of ijzeren
kroezen, in gemetselde ovens met houts* later steenkool
bij gewonen luchttrek of door aanblazing gestookt. Evenals
nu moesten de gouden en zilveren munten aan zekere
eischen van gehalte voldoen; hoewel alles veel primitiever
geschiedde dan thans, moesten even goed de smelten worden
geällieerd op grond van gehaltebepalingen der afzonderlijke
metalen, en daarna de samenstelling van den kroesinhoud
worden onderzocht, gelijk nog steeds geschiedt.
Het gesmolten metaal goot men uit, — het goud direct
uit de kroes, die met tangen uit den oven werd gelicht,
het zilver werd met ijzeren lepels geschept — in zandvormen,
waarin het metaal tot repen stolde, welke slechts weinig
dikker waren dan de te maken muntstukken. Deze repen
werden met de metaalschaar in stukken geknipt, deze
stukken met den hamer uitgeslagen en dan weder zoolang
met de schaar bewerkt, totdat zij ongeveer de gedaante van
de te maken munt verkregen. De scherpe kanten werden
vervolgens door hameren afgerond, de geheele plaat met
den hamer nog uitgeplet en, terwijl de uit de bewerkingen
voortgevloeide hardheid van het metaal door tusschentijds
uitgloeien was opgeheven, werd door een voorzichtig be=
snoeien van de randen, elke plaat ten naasten bij op het
¥j Boizard, Traite des monoyes, Paris 1711.
hiervoor voorgeschreven gewicht gebracht, waartoe deze
met de z.n. richtpenningen werd vetgeleken.
Vuil en metaaloxyde, die aan het oppervlak der platen
een onaanzienlijk uiterlijk gaven, moesten daarna door
chemische behandeling (kleuren van het goud, blancheeren
van het zilver) worden verwijderd; de hierbij toegepaste
methodes zijn nog in zwang.
Het munten
zelf was des*
tijds werkelijk
«muntslaan».
Men bezigde uit
de hand gegra*
veerde Stempels,
van ijzer ver=
vaardigd, ook
wel met staal
opgelegd (Fig. 47). De onderstempel, die zijn gravure aan
de bovenzijde droeg, liep naar beneden in een punt uit,
welke in een opening in een aambeeld kon worden ge*.,
stoken; däarop werd de muntplaat gelegd en op deze de
bovenstempel') geplaatst, die, met de hand of de tang
vastgehouden, den slag met den zwaren hamer ontving.
Ook werden beide Stempels wel aangebracht op de einden
van een schaarvormig instrument (Fig. 48). Het spreekt van
zeit, dat deze op den «vrijen» Stempel gemunte stukken on=
regelmatig van omtrek waren; de rand miste elke verzorging.
!) De oudsHollandsche munttechniek noemde eigenaardig Stempels: «voeten»; bovenstempels: «oversten». Zoo in hedte oRna daedr«s dagelyksboek (Utrecht) Anno 1527, 23 Mei: «Item een paer yseren is
een voet ende twee oversten».