Wardeijns, Assayeurs ende Ysersnijders, voor Hagemunten ende
Hagemunters respectively ck, ordonnerende alien Officieren, Fiscaleri,
Drossaten, Amptluyden, Meyers, Bailliuwen, Schouteten, ende alien
anderen, tegens den selven te procederen bij apprenentie ende incars
ceratie van haer Persoonen, ende voorts tot pünitie ende straffe in
lijve ende goederen, soodanich als bij gemeenen geschreven Rechten,
Placaten ende Ordonnantien gestatueert zijn, mitsgaders jegens den
Wisselaers, ende allen anderen die ter selver Munten leveren,
handelen ende frequenteren sullen, in ghelijcker voegen als jegens
den Hagemunters selfs.
Elk der gewesten, souverein op eigen gebied, behoorde
zijn recht van muntslag te kunnen uitoefenen; op de
munten van dezelfde soort zou, hoewel ze overigens in
niets mochten verschillen, de naam der provincie, waar ze
geslagen waren, worden vermeld.
Niet veel later heeft men nogmaals getracht, zij het op
andere wijze, het aantal munthuizen te beperken. In 1599
deden Holland en WestsFriesland aan de andere gewesten
het voorstel om steeds slechts twee munten te laten werken,
en wel bij beurten van eenige jaren in de verschillende
provincien; een gezond denkbeeid op zichzelf, dat echter
in de praktijk tot groote moeilijkheden zou hebben geleid.
De bovenbedoelde «geauthoriseerde» provinciale munt*
huizen, acht in aantal, waren of werden gevestigd in de
volgende plaatsen: te Utrecht die van Utrecht; te Dords
recht de oude «Graaflijkheidsmunt» van Holland; te Middels
bürg de Zeeuwsche munt, opgericht in 1580; de munt van
West=Friesland (sedert 1586) beurtelings in Hoorn, Enk=
huizen en Medemblik; die van Overijsel, beurtelings te
Kämpen, Deventer of Zwolle (sedert + 1582); de Geldersche
munt, vanaf 1574 (eerst te Nijmegen, in 1582 te Zutfen,
sedert 1583 te Harderwijk); die van Friesland te Leeuwar*
den; te Groningen die van Groningen en Ommelanden,
samenvallend met de munt van de stad Groningen zelve.
Daarnaast echter bestonden en handhaafden zieh voor*
loopig, nog afgezien van enkele meer bedenkelijke inrich*
tingen, de z. n. «rijksmunten», n.l. die te Nijmegen, Zutfen,
Deventer, Zwolle, Kämpen en Groningen, welke steden
geen neiging gevoelden het eertijds van den duitschen
Keizer verkregen voorrecht aan de belangen der goede
zaak zonder meer op te offeren. Eigenlijk was het minder
om het voorrecht te doen dan om het voordeel, voorts
spruitende uit het verschil tusschen metaalwaarde en ge«
tarifeerde muntwaarde, waarvan de genoemde steden zieh
een deel als «sleischat» door den Muntmeester lieten be=
talen. Meerdere van deze munten gingen dan ook voort
met het slaan van specie, welke niet steeds aan de daarvoor
gestelde bepalingen voldeed; talrijke malen moest tegen
dergelijke munt een waarschuwing 1) worden uitgevaardigd.
Voor den steeds krachtiger aandrang eindelijk zwichtende,
hebben in 1659 de Geldersche rijksmunten en die te
Groningen (later ook die van Overijsel) in de sluiting
toegestemd onder voorwaarde, dat deze niet als een afstand
doen van hare rechten mocht worden aangemerkt en dat
aan elk dier steden uit de algemeene middelen een som
9 Zoo bijv.:
Placaet, Tegen den silveren Zwolschen Florijn stuyvers, 2 September 1627 (Gr. PI. Boek I 2961). vPalanc aaect,h tTenegtwenins tihgeht
i?u.nPte ?i 1.v6a2n8 (dGer . sPiIl.v eBreone k FI lo2r9e6e5n),. ePnldacea etA, rdeanetrsbcihj edllei nGgrho ntiontg erZ vwioerl,, tbwileleio, ene env ereknldaeer t hawlveerd esntu, y8v erDpeencenminbgeern , 16a3ls5 o(Gocr.k PIO. oBrotgeekn sI , 30v0o1o)r. rPllaabcbaeetn, Wvoaoerr bbiilj liodeenn vdeorkblbaeelretn wSetrudyevne, r 11v anA uCgluesetfu, se n1 6G49r o(eGnirn gPeIr Boek I 3013) enz.