
PRIIUIA OPEICIMIIS Jacg.
Sleutelbloem. St. Pieterskruid. Bakkruid.
Hoogduitsch: Gemeine Schlüsselblume.
Engelsch: Cowslip. Primrose.
Bloeit: April—Mei 2f.
Stelsel van Linnaeus : Cl. V. O. I. Pentandria Monogynia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. O. Primulaceae.
Geslachtskenmerken. Zie Deel X. N°. 726.
Soortelijke kenmerken : Suaveolens, foliis cordato-ovatis oblongisve, subito in petiolum alatum contrac-
tis, rugoso-reticulatis, irregulariter undulato-dentatis, supra glabris pubescentibusve, subtus plus minus ad-
presse tomentosis saepe canescentibus, scapis folia longe superantibus graeilibus multifloris cum pedicellis
calycibusque dense tomentellis, pedicellis calyce inflato albicante brevioribus, calycis dentibus late ovatis
obtusis mediam tubi partem superantibus, corollae fauce inflata intus plicata, limbo parvo concavo flavissimo,
cupula calyce inclusa.
Welriekend. Bladen hartvormig-eirond of langwerpig, eensklaps in eengevleugeldenbladsteelzaamgetrokken ,
rimpelig geaderd, onregelmatig golvend getand, van boven kaal of zachtharig, van onder min of meer aangedrukt
viltig behaard, dikwijls grijswit; bloemstengels lang boven de bladen uitstekende, slank, veelbloemig,
evenals de bloemstelen, en kelken digt behaard; bloemstelen korter dan de gezwollen witachtige kelk;
kelk tanden breed, eirond stomp, boven het midden van de -buis der bloemkroon uitstekend; keel der bloemkroon
gezwollen, inwendig geplooid; zoom klein, hol, hoog geel, vruchtje door den kelk omsloten.
Verschilt van P. elatior Jacq. (Fl. Bat. Dl. X , N°. 726) door de op eens en niet allengs in een bladsteel
versmalde bladen, de kortere beharing, minder puntige kelkslippen en den komvormigen zoom der bloemkroon.
— Linnaeus beschouwde P. elatior, P. officinalis en P. acaulis als verscheidenheden van ééne soort:
P. veris.
Bij de ter afbeelding ontvangen planten hadden de langstijlige bloemen oranje vlekjes op de keel der bloemkroon
en de kortstijlige niet. Zie fig. b. en a.
Verklaring der Afbeelding. De linksche figuur vertoont een plant met kortstijlige, de regtsche en middelste
die met langstijlige bloemen, a. kortstijlige bloem; b. langstijlige id .; c. vruchtkelk; d. e. id. doorsnede;
f. zaden, vergroot.
Groeiplaats. Weilanden, grazige velden en hakhout in de berg- en Alpenstreken. Europa, Siberië tot
ver in Midden-Azië. Van Skandinavië tot Italië, Griekenland, Spanje en Noord-Afrika. In het Zuiden op de
hooge gebergten.
Nederland. Door Wttewaal in 1834 op de uiterwaarden bij Zutphen en in een weiland bij Voorst gevonden;
later in het Oosterhoutsche bosch bij Nijmegen, in een weiland bij Brinkgreve, op een hooiland
by Ti el en in bosschen bij Valkenberg (Limburg). De afgebeelde exemplaren, bij Zutphen verzameld, ontving
ik van den heer H. J. Kok Ankersmit.
Gebruik. De welriekende Sleutelbloem werd door Boerhave als slaapmiddel aanbevolen. Een aftreksel werd
voorheen aangewend tegen verkoudheid en borstaandoeningen.