
UPHRYS MUSCiFERA HUDS.1323.
OPHRTS MÏÏSOIPERA ïïuds.
Vliegen-Standelkruid.
Hoogduitsch: Fliegen-Ragwurz.
Engelsch: Fly Ophrys.
Bloeit: Mei—Junij 2J..
Stelsel van Linnaeus: Gl. XX. O. I. Gynandria Monandria.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Monocotyledoneae. O. Orchideae.
Geslachtskenmerken : Perigonii phylla exteriora patula. Labellum ecalcaratum magnum carnosum integrum
vel trilobum polymorphum. Retinacula duo quodvis in bursiculo proprio inclusum. Ovarium non contortum.
Tubera integra.
Buitenste bladen'van hét bloemdek uitgespreid. Lipje ongespoord, groot, vleezig, gaaf of drielobbig,
veelvormig. Twee hechtklieren, elk in een bijzonder beursje besloten. Vruchtbeginsel niet gewonden. Knollen gaaf.
Soortelijke kenmerken. Foliis oblongis vel oblongo-lanceolatis, acutis glaucescentibus, spica brevi pauciflora,
perigonii phyllis exterioribus ovali-oblongis obtusis, margine revolutis patentibus, binis interioribus duplo
brevioribus lineari-filiformibus convolutis, labello phyllis exterioribus longiori planiusculo, basi infima gib-
beribus oblongis planiusculis glanduliformibus lucidis et in medio macula subquadrata glabra notato, trilobo,
lobis lateralibus sublinearibus obtusiusculis, lobo medio multo majore et longiore elliptico bilobo, bracteis
oblongo-lanceolatis.
Bladen langwerpig of langwerpig-lancetvormig, spits toeloopend, zeegroenachtig; bloemaar kort, schraal-
bloemig; buitenste bloem dekbladen eirond-langwerpig, stomp , aan den rand omgerold, uitstaande; de twee
binnenste de helft korter, lijn-draadvormig, naar binnen omgebogen; lipje langer dan de buitenste bloemdek-
blaadjes, min of meer vlak, aan den voet geteekend met langwerpige vlakke, kliervormige, glanzende verhevenheden.
en in het midden met een min of meer vierkante kale vlek, — drielobbig, met lijnvormige stompe
zijlobben; middelste verdeeling veel grooter eh langer, elliptisch tweelobbig; schutbladen langwerpig-lancetvormig.
— Syn. Orchis muscifera Huds. O. insectifera «. Myodes L. O. myodes Jcq. O. muscaria Lam.
Verklaring der Afbeelding, a. Bloempje; b. id. ter zijde; c. doorsnede; d. stempelzuil; e. hechtkliertjes,
Groeiplaats. Drooge, steenige grasvelden, bosschen- en heuvels der kalkstreken. — Europa, van Z. Zweden
en Noorwegen tot in zuidelijk Italië, Griekenland en Spanje, en van midden-Rusland tot in Ierland.
Nederland. Op den Pietersberg bij Maastricht en het eiland Walcheren. De afgebeelde exemplaren, gevonden
door den Heer H. L. Clumper op den St. Pietersberg, zijn aangeboden door Dr, T. G. Winkler in
Mei 1883, .