
ORCHIS IASGHLA I,
Standelkruid, Mannetje.
Hoogduitsch: Männlicher Harlekin.
Engelsch: Cuckoo-flower. Male early Orchis.
B lo e itMei—Junij 2|_.
Stelsel van Linnaeus : G). XX. O. I. Gynandria Monandria.
Natuurlijk Stelsel : Vasculares Monocotyledoneae. O. Orchideae.
Geslachtskenmerken : Zie Deel VII, N°. 485.
Soortelijke kenmerken. Tubéribus ovatis; caule stricto, foliis oblongo-lanceolatis plerurnque fusco-macu-
latis, spica explicata elongata laxa, bracteis uninerviis ovarium aequantibus, perigonii laciniis ovato-oblongis
obtusis acutis acuminatisve, du obus lateralibus denique reflexis, duobus intimis dorsali brevioribus, labello
profunde trilobo, basi hirto, lobis latis dentatis intermedio emarginato, calcare cylindrico horizontali vel
adscendente ovarium subaequante. Flores rubri, rarissime albi.
Wortelknollen eivormig; stengel opgerigt; bladen langwerpig-lancetvormig, gewoonlijk bruin gevlekt ; bloem-
aar uitgespreid, verlengd, los, schutblaadjes eennervig, evenlang als het vruchtbeginsel ; bloemdekslippen eirond-
langwerpig stomp, spits of spits toeloopend; de twee zijdelingsche ten laatste teruggebogen, de binnenste
korter dan de ruggelingsche; lipje diep drielobbig, aan den voet behaard, met breede getande lobben; het
middelste uitgerand; spoor rolrond, waterpas of opstijgend, ongeveer even lang als het vruchtbeginsel.
Bloemen rood, zelden wit.
Verklaring der Afbeelding: a. Bloem; b. id. doorsnede; c. bloem van voren; d. schutblaadje; e. stëm-
pelzuil ; f , hechtkliertjes.
Groeiplaats. In weiden en op begroeide heuvels, op kalkgrond. Europa van Z. Zweden en Z. Noorwegen
tot Spanje en Italië en van West-Siberië tot Ierland. Ook op Ijsland, de Faröer en in Noord-Afrika.
Nederland. Volgens de Gorter vroeger in duinpannen bij ’s Gravenhage en Haarlem. Zoover mij bekend,
is zij daar niet' teruggevonden. De eenige groeiplaats is Ned. Limburg, van waar ook onze exemplaren afkomstig
zijn. Ik ontving ze van den Heer H. L. Clumper te Maastricht, door tusschenkomst van Dr. T. C.
Winkler, in Mei 1883.