
JÏÏÏTCÏÏS ALPOÏÏS Yill.
Alpische Bloembies.
Hoogduitsch: Alpische Simse.
Engelsch: Alpine Rush.
Bloeit: Julij—Aug. 2J.
Stelsel tan Linnaeus : Cl. VI. 0. I. Hexandria Monogynia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Monocotyledoneae. O. Juncaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Deel XIII, N°. 977.
Soortelijke kenmerken : Rhizomate horizontali repente, caulibus modice elongatis teretibus subbifoliis
vaginis dorso acutangulis, foliis caule brevioribus tereti-compressis septato-nodosis, anthela terminali composita
crecta, floribus in glomerulis 3—8 floris dispositis, perigoriii phyllis aequilongis obtusis, capsula ovato-oblonga
nigra nitida mucronata brevioribus, externis sub apice mucronulatus.
Wortelstok horizontaal kruipend ; stengels tamelijk lang, rolrond, meerendeels tweebladig; bladscheeden
op den rug scherpkantig; bladen korter dan de stengel, rolrond, zaamgedrukt, door tusschenschotten knoopig;
bloemspies eindelingsch , zaamgesteld, opgerigt; bloemen in 3—8-bloemige hoopjes geplaatst; blaadjes van
het bloemdek evenlang,'stomp, korter dan de eironde langwerpige stekelpuntige zwart-glinsterende zaaddoos;
de buitenste onder den top met een klein stekelpuntje.
Onderscheidt zich van J. lamprocarpus (Fl. Bat. Deel V N°. 349) door de op den rug scherpkantige bladscheeden
, de kleinere meer zaamgedrongen bloemspies met regtopgroeijende takken en kleine bloemhoofdjes,
en door de stompe bloemdekbladen, die gewoonlijk van een stekelpuntje voorzien zijn, De vliezige rand der
bloemdekbladen is dikwijls naar binnen omgeslagen, waardoor zij oppervlakkig spitser schijnen.
Onze plant behoort tot den vorm der Noord-Duitsche vlakte. De eigenlijke J. alpinus der hooge gebergten
is een armbloemige, slechts 2—4 bloemhoofdjes voortbrengende vorm; —
Verklaring der afbeelding: a, b planten van Terschelling; c id. van Schiermonnikoog; d t d bloem;
e vrucht; f id. open; g binnenst bloemdekblad; h h buitenst id.; i zaad. — d—h vergroot.
Groeiplaats. Op de hooge gebergten van Anatolië, aan waterloopen en beekjes, op den Bithynischen
Olympus ; Noordelijk Caucasië, 6000', Zuidelijk Caucasië, 7800', Siberië, Arctisch Rusland, Servië, Oosten-
ryksche en Zwitsersche Alpen, gebergten in Frankrijk, Spanje, Italië; Noord-Duitschland, geheel Scandinavië r
Arctisch en Noord-Amerika. Ontbreekt in Groot-Brittannië en Ierland.
Nederland. Volgens van Hall , het eerst als Nederlandsche plant onderscheiden door Dumortier , in
de Hollandsche duinen. Later ook in de Zeeuwsche duinen en op al de Noordzee-eilanden gevonden. Zij komt
daar veel talrijker voor dan op de vaste kust. Zie Holkema , Flora der Ned. Noordzee-eilanden. — Volgens
den Prodr. Fl. Bat. bij Renesse, Wassenaar, Zandvoort en in het Spoel bij Kuilenburg.
Door mijzelven in de Haarlemsche duinen en in 1884 talrijk op Terschelling gevonden. De afgebeelde
exemplaren a en b zijn door mij op Terschelling gevonden; het exemplaar c, afkomstig van Schiermonnikoog,
is uit het herbarium van den heer Mr. H. Albarda te Leeuwarden.