
CORIDALIS CAVA S. et K.
Holwortelige Helmbloem.
Hoogdutsch: Hohlwürzliger Traubenkropf.
Engelsch: Hollow rooted Corydalis.
Bloeit: April—Mei. 4*
Stelsel van Linnaeus : Cl. XVII. O. II. Diadelphia Hexandria.
Natuurlijk Stelsel : Vasculares Dicotyledoneae. O. Fumariaeeae.
Geslachtskenmerken : Zie Deel XV, N°. 1126.
Soortelijke kenmerken : Rhizomate tuberoso cavo, caule squama basilari destituta, foliis biternatis
incisis, racemo fructifero erecto, bracteis integris, calcare apice uncinato-curvato.
Wortelstok knolachtig, hol; stengel tusschen den wortelstok en het onderste blad zonder schub; bladen
dubbel drietallig, ingesneden; bloemtros opgerigt; schutbladen gaaf; spoor der bloemkroon aan den top haakvormig
ingebogen.
Onderscheidt zich van Corydalis solida Sm. (Fumaria bulbosa L. Flor. Bat I. 17) voornamelijk door den
wortelstok, die van onder hol en over zijn oppervlakte met wortelvezels bedekt is , en door de gave schutbladen.
Hare bloemen zijn violetrood of wit. De geheele plant is grover en forscher dan C. solida. — Corydalis
tuberosa D. C. Fr. Fl. IV, 637, C. bulbosa Pers. Syn. 2. 269. Fumaria bulbosa a L. Cod. 5121.
Verklaring der plaat: a. Bloem; b. Vruchttros; c. hauwtje; d. zaad; e. wortelstok.
Groeiplaats : In bosschen en op belommerden grond. Het gebied- dezer plant heeft waarschijnlijk zijn middenpunt
in de Karpathen en strekt zich van daar over een gedeelte van Europa uit. In Zevenbergen, bene-
den-Oostenrijk en Slavonië is zij veel talrijker dan C. solida, in Stiermarken komt zij alleen voor en C.
solida niet; Met C. solida is zij algemeen in Dalmatië, Servië, Bosnië en Herzegowina. Verder in Zuid- en
Midden-Rusland, Polen, Koerland, Litthauen, zuidelijk Zweden, Denemarken, Noord-Duitschland, hier en
daar gezellig; zoo ook in oostelijk Nederland op enkele plaatsen; Elzas, Lotharingen en op de Jura; zeldzaam
op de Pyreneeën en in noordel. Spanje, twijfelachtig in België. Ontbreekt in westelijk Frankrijk, in
Groot-Brittannië en Ierland. Zuidelijker niet vermeld voor Griekenland, Turkije en de Levant, waar C.
solida wel voorkomt. Deze laatste is ook in Engeland zeldzaam en alleen als aankomeling vermeld.
Nederland. Slechts op enkele plaatsen. Overvloedig bij Cornjum in Friesland erf" te Diepenveen in
Overijssel. Minder talrijk bij Leiden en Valkenburg in duinpannen. Volgens van Hall ook bij Groningen.
De groeiplaats te Diepenveen, bij de pastorie, is het eerst aangewezen door den Heer H. J. Kok Ankersmit
in 1880. Zie Ned. K. K. Arch., 2e ser. IH. 288.
De afgebeelde exemplaren zijn mij van daar welwillend toegezonden door den Heer L. J. van der Veen,
Med. Stud. te Utrecht.